Advies AG aan Hoge Raad: vervolging voormalig plv. hoofdofficier wegens zedenmisdrijven kan worden voortgezet

Parket bij de Hoge Raad 1 september 2020, ECLI:NL:PHR:2020:768

De vervolging wegens zedenmisdrijven tegen de voormalig plaatsvervangend hoofdofficier van het functioneel parket van het Openbaar Ministerie (OM) in Amsterdam kan voor de rechtbank Den Haag worden voortgezet. Dat adviseert procureur-generaal (PG) Silvis de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag. Eerder oordeelde het gerechtshof Den Haag dat het bezwaarschift van de verdachte tegen de dagvaarding ongegrond was. Dat oordeel van het Hof kan volgens de PG in stand blijven.

De zaak

Op 19 april 2017 werd de voormalig plaatsvervangend hoofdofficier van justitie van het functioneel parket door de rijksrecherche aangehouden als verdachte van het plegen van zedenmisdrijven. Bij het politieonderzoek, genaamd “130scoda”, zijn ook tien andere verdachten aangehouden. Het onderzoek werd vanuit het arrondissementsparket Amsterdam geleid door Amsterdamse zaaksofficieren. De Hoge Raad bepaalde eerder in een zogenoemde procedure ‘Aanwijzen ander gerecht’ dat de rechtbank Den Haag bevoegd is in de zaak tegen de verdachte, zodat het OM bij die rechtbank moest oordelen of vervolging en berechting zou plaatsvinden. De procedure ‘Aanwijzen ander gerecht’ strekt ertoe te voorkomen dat een rechterlijk ambtenaar die wordt verdacht van een strafbaar feit, door zijn eigen gerecht wordt berecht. De Hoge Raad wijst in die procedure een ander gerecht aan waar de eventuele vervolging en berechting moeten plaatshebben.

Door de hoofdofficier van justitie van het OM Den Haag is op 28 januari 2019 besloten dat de strafvervolging tegen de verdachte diende te worden voortgezet. Rond 30 januari 2019 besloot hij dat de zaaksofficieren uit het arrondissementsparket Amsterdam als zodanig konden blijven functioneren, maar nu als plaatsvervangend officieren onder zijn gezag. Volgens de verdediging van de verdachte is die beslissing in strijd met de uitspraak van de Hoge Raad omdat daaruit volgens hen voortvloeide dat de vervolging niet door Amsterdamse officieren van justitie kon plaatsvinden. De verdediging diende daarom een bezwaarschrift in tegen de dagvaarding. De rechtbank Den Haag achtte dat bezwaarschrift gegrond en stelde de verdachte buiten vervolging. Tegen deze beschikking stelde het OM hoger beroep in. Het Hof verklaarde vervolgens het bezwaarschrift tegen de dagvaarding ongegrond. De advocaat van de verdachte stelde tegen deze beslissing beroep in cassatie in.

Advies PG aan de Hoge Raad

De PG concludeert in zijn advies dat het oordeel van het Hof dat niet hoogst aannemelijk is dat de zittingsrechter, later oordelend, het OM niet-ontvankelijk zal achten, in stand kan blijven. Hij merkt ook op dat een schijn van een partijdige vervolging zeker niet zonder meer aannemelijk is nu het Hof heeft vastgesteld dat de beslissing tot vervolging door het parket Den Haag is genomen, zoals de Hoge Raad had bepaald, terwijl bovendien de plaatsvervangend officieren van justitie op de zaak werkzaam waren bij een ander parket dan de verdachte, zij de verdachte niet kennen en nooit met hem hebben samengewerkt en het parket in Den Haag het gezag heeft over de (verdere) strafvervolging en dit gezag ook feitelijk is uitgeoefend. De vervolging kan dan ook, in de visie van de PG, voor de rechtbank Den Haag worden voortgezet.

Uitspraak Hoge Raad

De uitspraak van de Hoge Raad is voorlopig bepaald op 13 oktober 2020.

Lees hier de volledige uitspraak.

,
Print Friendly and PDF ^