Niet-ontvankelijkheid vanwege onbetrouwbaarheid en onbruikbaarheid door buitenlandse autoriteit verstrekte startinformatie

Rechtbank Rotterdam 23 juni 2020, ECLI:NL:RBROT:2010:8997

De officier van justitie mr. L.J.A. van Zwieten heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot de niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte.

De officier van justitie is van oordeel dat hij op grond van berichten - over de precieze inhoud waarvan hij niet nader in detail wil treden - die hem hebben bereikt sinds de laatste zitting thans niet langer kan instaan voor de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van de door de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika verkregen en aan hem verstrekte startinformatie in deze zaak, afkomstig van de meewerkende (Amerikaanse) getuige.

Dit heeft hem tot een heroverweging genoopt voor wat betreft de haalbaarheid van de vervolging tegen de verdachte. Als gevolg van het wegvallen van de startinformatie vertoont het fundament van het gehele onderzoek tegen de verdachte niet te negeren scheuren.

Waren de bedoelde berichten van de Amerikaanse autoriteiten hem voor het uitbrengen van de dagvaarding bekend geweest dan had hij tot seponering van de zaak besloten. Dat is thans niet meer mogelijk. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om deze reden direct een einde te maken aan de vervolging van de verdachte en vraagt daarom hem niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.

De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in zijn vervolging. Het naar aanleiding van navraag door de officier van justitie bij de Amerikaanse autoriteiten door hen per e-mail verstrekte antwoord geeft de verdediging ernstig reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van het door de meewerkende getuige verstrekte bewijs. Aan zowel de rechtbank als aan de verdediging wordt belangrijke informatie onthouden. Informatie, die van belang is om na te gaan of de toepassing van de vergaande opsporingsbevoegdheden volgens de regels heeft plaatsgevonden. Thans is niet controleerbaar of er sprake is geweest van uitlokking van de verdachte of dat voldaan is aan het Tallon-criterium. Door het achterhouden van informatie is immers geen sprake meer van een eerlijk proces. Dit is een onherstelbaar ernstig vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waarbij aan het Zwolsman-criterium voldaan is. Het Openbaar Ministerie heeft immers ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte en diens rechten op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.

Beoordeling:

In beginsel moet voorop worden gesteld dat de Nederlandse autoriteiten op van buitenlandse autoriteiten verkregen startinformatie mogen afgaan en dat op grond van de daardoor gerezen verdenking een opsporingsonderzoek in Nederland mag worden ingesteld.

Dat wordt dat anders indien later blijkt - zoals in dit geval - dat aan de verkrijging van die informatie in de Verenigde Staten enig gebrek zou kleven.

De rechtbank constateert dat de officier van justitie niet langer kan instaan voor de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de door de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika verkregen en aan hem verstrekte startinformatie in deze zaak, afkomstig van de meewerkende (Amerikaanse) getuige. De officier van justitie heeft niet de op de terechtzitting van 17 april 2009 door de verdediging verzochte en door de rechtbank toegewezen informatie met betrekking tot de pseudokoop door een burger in het Amerikaanse opsporingsonderzoek kunnen toevoegen aan het dossier omdat die informatie hem door de Amerikaanse autoriteiten niet is verstrekt. Op grond van de door hem wel verkregen informatie van de Amerikaanse autoriteiten heeft de officier van justitie de haalbaarheid van de vervolging van de verdachte heroverwogen met een negatieve uitslag tot gevolg.

Dit heeft als consequentie dat noch de rechtbank noch de verdediging zelfstandig in staat is om de rechtmatigheid en de betrouwbaarheid te kunnen controleren van het door of middels de meewerkende getuige verkregen bewijs. Deze informatie is als startbewijs gebruikt onder regie en verantwoordelijkheid van de officier van justitie in het Nederlandse opsporingsonderzoek.

De rechtbank kan onder de geschetste omstandigheden niet anders dan de officier van justitie volgen in zijn verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring.

Voortzetting van het onderzoek op de terechtzitting zou immers met zich brengen dat aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak op onaanvaardbare wijze tekort zou worden gedaan.

De rechtbank zal de officier van justitie daarom niet ontvankelijk verklaren in de vervolging van de verdachte.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^