Antwoorden Kamervragen over WODC onderzoek naar klassenjustitie in Nederland

Op 18 november jl. heeft Minister Van Weel (JenV) antwoorden gegeven op Kamervragen over het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) naar klassenjustitie in de strafrechtketen Nederland. Het Tweede Kamerlid Van Nispen (SP) had de vragen gesteld.

Vraag 1

Wat is uw definitie van klassenjustitie (in de strafrechtketen)?

Antwoord 1

In het WODC-rapport «Een verkennend kwalitatief onderzoek naar klassenjustitie in de Nederlandse strafrechtketen» dat bij brief van 22 juni 2021 door onze voorgangers aan uw Kamer is aangeboden, wordt klassenjustitie als volgt gedefinieerd: «Klassenjustitie is selectieve rechtspleging die iemand illegitiem benadeelt wanneer die persoon niet tot de heersende klasse behoort en illegitiem bevoordeelt wanneer die persoon wel tot de heersende klasse behoort. Deze vormen van benadeling of bevoordeling kunnen illegitiem zijn op grond van het recht en/of door burgers als illegitiem worden ervaren».

Vraag 2

Herinnert u zich het eerdere onderzoek naar klassenjustitie in Nederland, uitgevoerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) naar aanleiding van mijn motie, waarin de conclusie was dat het aannemelijk is dat klassenjustitie in Nederland overal voor kan komen maar dat het aantonen van klassenjustitie erg moeilijk is en nader onderzoek zou vergen?

Antwoord 2

Ja.

Vraag 3

Erkent u dat het onderzoek van NOS op 3 en Investico voor De Groene Amsterdammer grondig is aangepakt?

Antwoord 3

Over de grondigheid van het onderzoek kunnen wij geen conclusie trekken. De journalisten hebben hun onderzoek gebaseerd op de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek, waarbij zij aan de hand van het opleidingsniveau en wel/geen migratieachtergrond hebben geconcludeerd dat verdachten van een aantal in het onderzoek genoemde strafbare feiten, met een laag opleidingsniveau en met een migratieachtergrond, vaker een gevangenisstraf opgelegd krijgen dan verdachten die hoog opgeleid zijn en geen migratieachtergrond hebben. Uit deze cijfers valt volgens de journalisten zelf niet af te leiden waarom de straffen verschillen. Zij geven daarbij aan dat uit hun onderzoek niet blijkt of er bijvoorbeeld sprake is van recidive of andere persoonlijke omstandigheden van verdachten die van invloed zijn geweest op de hoogte van de straffen. Omdat dit soort aspecten niet zijn meegewogen, is het onderzoek op punten onvolledig.

Vraag 4, 5 en 6

Bent u geschrokken van de bevinding uit het onderzoek, op basis van veel data van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), waaruit blijkt dat een praktisch opgeleide verdachte met een migratieachtergrond voor hetzelfde misdrijf er slechter vanaf komt dan iemand met een theoretische opleiding zonder migratieachtergrond? Wat vindt u ervan dat bij iemand met deze kenmerken het Openbaar Ministerie (OM) vaker over gaat tot vervolging, de rechter vaker schuldig verklaart en diegene vaker naar de gevangenis wordt gestuurd?

Wat is uw reactie op de volgende bevindingen uit het onderzoek:

  • –dat een laagopgeleide verdachte met een migratieachtergrond bijna drie keer zoveel kans heeft om gevangenisstraf te krijgen als iemand zonder migratieachtergrond die een hbo- of wo-studie heeft gedaan;

  • –dat dit geldt voor alle misdrijven samen, maar hetzelfde patroon gezien wordt voor alle vijftien delicten afzonderlijk waar naar gekeken is;

  • –dat vooral opleiding belangrijk blijkt: hoe lager je opleiding, hoe groter de kans op gevangenisstraf. Als je een mbo-opleiding hebt gevolgd heb je voor hetzelfde delict bijna twee keer zoveel kans om naar de gevangenis gestuurd te worden als wanneer je naar de hogeschool of universiteit bent geweest?

Wat is uw reactie op de opmerkingen van cultureel antropoloog Sinan Çankaya, die binnen het strafrecht «een soort onbedoelde, bijna systemische structurele ongelijkheid [ziet] die ertoe leidt dat mensen die laagopgeleid zijn, die geen baan hebben, maar ook die het Nederlands niet goed beheersen of ongedocumenteerd zijn, juist harder worden gestraft om redenen waar ze niet onmiddellijk iets aan kunnen doen»? Deelt u met hem de mening dat dit natuurlijk heel vreemd is omdat de instituties die bedoeld zijn om iedereen eerlijk te behandelen nu bevoorrechte groepen in de samenleving beschermen?

Antwoord 4, 5 en 6

Iedere vorm van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling is ontoelaatbaar binnen ons strafrecht en dient absoluut te worden bestreden. Binnen de Rechtspraak en het OM is aandacht voor het tegengaan van ongelijke behandeling, zoals hieronder in antwoord op vragen 9 en 10 uiteen wordt gezet. Zoals uit hun reactie op de bevindingen van dit onderzoek ook blijkt, zijn de Rechtspraak en het OM ervan doordrongen dat ongelijke behandeling mogelijk en soms onbewust aan de orde kan zijn en dat zij er alles aan moeten doen om dit te voorkomen. Onder andere door gebruik te maken van richtlijnen en uitgangspunten en in de opleiding aandacht aan te besteden aan diversiteit en inclusie wordt bewustwording rondom ongelijke behandeling gecreëerd.

Vraag 7

Wat vindt u van de overtuiging onder een deel van de rechters dat wanneer je «hoger» op de maatschappelijke ladder staat, je meer te verliezen hebt en daardoor een lagere straf verdient? Vindt u het eerlijk en wenselijk dat de opvatting leeft dat gevangenisstraf voor mensen «onder aan de ladder» minder ingrijpend is, en zij dus een hogere straf kunnen krijgen?

Antwoord 7

Rechters houden bij het bepalen van de straf rekening met de effecten daarvan op de verdachte en de samenleving. Daarbij betrekken zij een veelheid aan relevante factoren zoals de speciale en generale preventie die van de straf kan uitgaan, alsmede de mate van recidive en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ook houden zij rekening met de belangen van eventuele slachtoffers en nabestaanden. De rechters leveren derhalve maatwerk bij het bepalen van de vorm en de hoogte van de straf. Welke factoren de rechter laat meewegen bij de strafoplegging is geheel aan de rechter gelaten en kan per casus verschillen. Wij kunnen daar geen uitspraken over doen. Verder verwijzen we naar het antwoord op de vragen 4, 5 en 6.

Vraag 8

Wat vindt u van het gebrek aan medewerking onder officieren van justitie en rechters aan dit onderzoek?

Antwoord 8

OM en Rechtspraak bepalen zelf of zij wel of niet meewerken aan een onderzoek. Het past ons als bewindspersoon niet daar in te treden.

Vraag 9 en 10

Herkent en erkent u dat er binnen de beroepsgroepen officieren van justitie en rechters weinig aandacht voor het risico op rechtsongelijkheid is, en dat niet iedereen erkent dat vooroordelen, onbedoeld en onbewust, in heel veel mensen zitten?

Wat is uw reactie op de opmerkingen van rechters, zoals geciteerd in het onderzoek, dat dit thema «Kennelijk niet als prioriteit wordt gezien», «Het is gewoon geen onderwerp van gesprek», en dat weer een ander de verklaring ziet in de hoge werkdruk: «Er is onvoldoende tijd om transparantie en dialoog substantiëler en structureler vorm te geven»?

Antwoord 9 en 10

Het OM en de Rechtspraak hebben een uitgebreide reactie gegeven op de uitkomsten van het onderzoek van NOSop3, Investico en de Groene Amsterdammer. Daarin hebben zij aangegeven welke stappen zij nemen en hebben genomen om ongerechtvaardigde ongelijke behandeling bespreekbaar te maken en tegen te gaan.

Het OM heeft in zijn reactie aangegeven dat rechtsgelijkheid en maatwerk belangrijke uitgangspunten zijn, waartussen altijd spanning bestaat. Daarom werkt het OM met een landelijk uniform strafvorderingsbeleid. In richtlijnen zijn per strafbaar feit heldere en herkenbare uitgangspunten geformuleerd, waarvan een officier van justitie in het individuele geval af kan wijken, als sprake is van hetzij strafverzwarende, hetzij strafverminderende omstandigheden.

Daardoor kan rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. In zware en gevoelige zaken wordt bovendien op structurele basis strafmaatoverleg georganiseerd en soms ook reflectiebijeenkomsten met externen, om te komen tot een goede behandeling van de zaak en een passende eis. Bewustwording op het thema rechtsongelijkheid is dan ook een belangrijk thema. Zowel in straftoemeting en oordeelsvorming als in de opleidingen en cursussen wordt binnen het OM daaraan aandacht besteed.

De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat de onderzoeksresultaten een belangrijk signaal zijn en de Rechtspraak een spiegel voorhouden. Het onderzoek kan er – samen met eerder wetenschappelijk onderzoek naar dit onderwerp – op wijzen dat onbewuste vooroordelen van invloed kunnen zijn op beslissingen van rechters. Om rechtseenheid in oordeelsvorming en straftoemeting te bevorderen heeft het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zogenaamde oriëntatiepunten vastgesteld voor de meest voorkomende delicten. Oriëntatiepunten geven de straf weer die rechters voor de meest voorkomende verschijningsvorm van het strafbare feit opleggen. Zij bieden de rechter een handvat en de mogelijkheid om bij de straftoemeting te wijzen op een landelijke praktijk.

Onbevooroordeelde oordeelsvorming door de rechter is de kern van gelijke behandeling binnen de Rechtspraak en het is belangrijk dat daaraan binnen de Rechtspraak blijvende aandacht wordt gegeven binnen de hele organisatie. Concreet betekent dit minder vrijblijvendheid in scholing en training over oordeelsvorming en de rol van onbewuste vooroordelen. Ook is hier aandacht voor bij de selectie, opleiding en reflectie van rechters.

Vraag 11 en 12

Wat gaat u concreet doen, naar aanleiding van de bevindingen uit dit onderzoek? Welke concrete acties en maatregelen gaat u nemen om systematische benadeling van groepen uit de lagere sociaal economische klasse op basis van vooroordelen of andere vormen van selectiviteit in de strafrechtketen te voorkomen en te bestrijden?

Erkent u, alles overziend, dat er sprake is van klassenjustitie in Nederland?

Antwoord 11 en 12

Op dit moment lopen er in opdracht van ons ministerie twee WODC-onderzoeken: naar klassenjustitie in het strafrecht en de cumulatieve oververtegenwoordiging van groepen met een migratieachtergrond in de strafrechtsketen. Naar verwachting zullen de resultaten medio 2025 gereed zijn. Aan de hand van de uitkomst van deze onderzoeken zullen wij beoordelen of, en zo ja, welke aanvullende maatregelen in de strafrechtketen genomen dienen te worden om eventuele ongerechtvaardigde ongelijke behandeling tegen te gaan.


Print Friendly and PDF ^