Art. 12 sv: Begrip rechtstreeks belanghebbende & Bescherming art. 326b Sr in relatie tot schending Auteurswet
/Bij het Gerechtshof Amsterdam is door verschillende klagers beklag ex art. 12 Sv gedaan in verband met de niet verdere vervolging na aangifte wegens overtreding van artikel 326b Wetboek van Strafrecht (het verkopen, te koop aanbieden of in voorraad hebben van valse naam-kunstwerken).
Algemeen
Terwijl aangifte kan worden gedaan door ieder die kennis draagt van een strafbaar feit, is de mogelijkheid tot het doen van beklag als bedoeld in artikel 12 Sv beperkt tot rechtstreeks belanghebbenden.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan slechts degene die door het achterwege blijven van vervolging getroffen is in een belang dat hem bepaaldelijk aangaat worden aangemerkt als belanghebbende. Daarbij dient sprake te zijn van een objectief bepaalbaar, persoonlijk of kenmerkend belang. Bovendien moet worden beoordeeld of de overtreden strafbepaling beoogt dit specifieke belang van klaagster te beschermen.
Artikel 326b Sr luidt, voor zover hier van belang:
Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft:
hij die opzettelijk een werk van letterkunde, wetenschap, kunst of nijverheid, waarop of waarin valselijk enige naam of enig teken is geplaatst, of de echte naam of het echte teken is vervalst, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, ten verkoop in voorraad heeft of binnen het Rijk in Europa invoert, als ware dat werk van de hand van degene wiens naam of teken daarop of daarin valselijk is aangebracht.
Dit artikel betreft een vorm van bedrog en beschermt aldus primair het belang van (potentiële) kopers.
Gerechtshof Amsterdam 15 maart 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:860
Hoewel klaagster geen koper is, stelt zij niettemin een rechtstreeks belang bij vervolging te hebben in verband met het volgende:
* zij beheert de nalatenschap van naam, bewaakt diens auteursrecht en handelt in de kunst van naam;
* de prijzen van naam-werken zijn gedaald doordat beklaagden het aanbod daarvan substantieel lieten toenemen;
* door de onrust die door het handelen van beklaagden is ontstaan, is de verkoop van naam-werken dramatisch gedaald, met inkomensschade als gevolg;
* vervolging van beklaagden kan een gevaarlijke verstoring van het maatschappelijk leven en het publieke debat afwenden.
Oordeel Hof
Uit hetgeen klaagster naar voren heeft gebracht, noch anderszins, is aannemelijk geworden dat door de keuze van het openbaar ministerie om alleen verdachte te vervolgen in verband met naam-vervalsingen, een (gevaarlijke) verstoring van het maatschappelijk leven en het publieke debat dreigt. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het door artikel 326b Sr beschermde belang, vallen voor het overige uit hetgeen klaagster naar voren brengt (in dit verband: slechts) afgeleide belangen bij strafvervolging van beklaagden te destilleren. Dat klaagster auteursrechthebbende zou zijn, is in het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid te weinig relevant, nu bij de totstandkoming van het wetsartikel (thans artikel 326b Sr) met zoveel woorden is overwogen dat het wetsartikel is bestemd te werken, onafhankelijk van de vraag of er al dan niet auteursrecht op het werk bestaat. Voor het bewaken van auteursrechten dient de Auteurswet.
Om klaagster als rechtstreeks belanghebbende bij vervolging aan te merken is dit naar het oordeel van het hof onvoldoende.
Hieruit volgt dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar beklag. Het hof zal daarom ook het door klaagster ingediende beklag afwijzen.
Lees hier de volledige uitspraak.
Gerechtshof Amsterdam 15 maart 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:859
Hoewel klager geen koper is, stelt hij niettemin een rechtstreeks belang bij vervolging te hebben in verband met het volgende:
* hij is beëdigd taxateur, kunsthandelaar, bestuurslid van de foundation, kenner van de werken van naam en (mede-)initiatiefnemer van het onderzoek naar de door beklaagden te koop aangeboden – naar zijn oordeel - valse naam-werken;
* schade als gevolg van niet-vervolgen is onder meer reputatieschade en schade aan de integriteit van de markt in naam-kunstwerken, terwijl klager voor zijn inkomen afhankelijk is van een goed functionerende kunstmarkt en dus belang heeft bij de strafrechtelijke vervolging van vervalsingen. Afname van vertrouwen in kunst als belegging en investering leidt tot omzet- en inkomensdaling;
* klager heeft zich steeds uitgesproken over de valsheid. Beklaagden hebben zijn deskundigheid en onpartijdigheid vaak en openlijk aangevallen en ter discussie gesteld. Zijn reputatie is beschadigd en zijn eer geschonden. Vervolging en veroordeling (met belangstelling pers) zou tot eerherstel kunnen leiden;
* vervolging van beklaagden kan een gevaarlijke verstoring van het maatschappelijk leven en het publieke debat afwenden.
Oordeel Hof
Uit hetgeen klager naar voren heeft gebracht, noch anderszins, is aannemelijk geworden dat door de keuze van het openbaar ministerie om alleen verdachte te vervolgen in verband met naam-vervalsingen, een (gevaarlijke) verstoring van het maatschappelijk leven en het publieke debat dreigt. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het door artikel 326b Sr beschermde belang, vallen voor het overige uit hetgeen klager naar voren brengt (in dit verband: slechts) afgeleide belangen bij strafvervolging van beklaagden te destilleren.
Om klager als rechtstreeks belanghebbende bij vervolging aan te merken is dit naar het oordeel van het hof onvoldoende.
Hieruit volgt dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag. Het hof zal daarom het door klager ingediende beklag afwijzen.
Lees hier de volledige uitspraak.
Gerechtshof Amsterdam 15 maart 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:863
Hoewel klager geen koper is, stelt hij niettemin een rechtstreeks belang bij vervolging te hebben in verband met het volgende:
* hij is beëdigd taxateur, kunsthandelaar, bestuurslid van de foundation, kenner van de werken van naam en (mede-)initiatiefnemer van het onderzoek naar de door beklaagden te koop aangeboden – naar zijn oordeel valse – naam-werken;
* schade als gevolg van niet-vervolgen is onder meer reputatieschade en schade aan de integriteit van de markt in naam-kunstwerken, terwijl klager voor zijn inkomen afhankelijk is van een goed functionerende kunstmarkt en dus belang heeft bij de strafrechtelijke vervolging van vervalsingen. Afname van vertrouwen in kunst als belegging en investering leidt tot omzet- en inkomensdaling;
* klager heeft zich steeds uitgesproken over de valsheid. Beklaagden hebben zijn deskundigheid en onpartijdigheid vaak en openlijk aangevallen en ter discussie gesteld. Zijn reputatie is beschadigd en zijn eer geschonden. Vervolging en veroordeling (met belangstelling van de pers) zou tot eerherstel kunnen leiden;
* vervolging van beklaagden kan een gevaarlijke verstoring van het maatschappelijk leven en het publieke debat afwenden.
Oordeel Hof
Uit hetgeen klager naar voren heeft gebracht, noch anderszins, is aannemelijk geworden dat door de keuze van het openbaar ministerie om alleen verdachte te vervolgen in verband met naam-vervalsingen, een (gevaarlijke) verstoring van het maatschappelijk leven en het publieke debat dreigt. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het door artikel 326 en 326b Sr beschermde belang, vallen voor het overige uit hetgeen klager naar voren heeft gebracht, (in dit verband: slechts) afgeleide belangen bij strafvervolging van beklaagden te destilleren.
Om klager als rechtstreeks belanghebbende bij vervolging aan te merken is dit naar het oordeel van het hof onvoldoende.
Lees hier de volledige uitspraak.