In hoger beroep alsnog akkoord op eerder gemaakte procesafspraken: Anders dan de Rb is het hof van oordeel dat de overeengekomen straf niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 20 december 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:208

De verdachte staat terecht voor het medeplegen van de uitvoer van 31 kilogram cocaïne. In hoger beroep honoreert het hof de procesafspraken tussen het OM en de verdediging, waarbij een straf van 33 maanden wordt opgelegd. Dit wijkt af van de rechtbank, die eerder 48 maanden oplegde.

Achtergrond

De verdachte staat terecht voor het medeplegen van de uitvoer van 31 kilogram cocaïne, wat in strijd is met artikel 2 van de Opiumwet. In eerste aanleg veroordeelt de rechtbank hem tot 48 maanden gevangenisstraf. Zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie (OM) gaan in hoger beroep, mede vanwege de procesafspraken die in eerste aanleg niet worden gehonoreerd.

Procesafspraken in eerste aanleg

In december 2022 sluiten het OM en de verdediging procesafspraken, waaronder:

  1. Een verlaging van de strafeis van 48 naar 33 maanden gevangenisstraf, onvoorwaardelijk.

  2. Het afzien van verdere strafrechtelijke vervolging van de verdachte in deze zaak.

  3. Het erkennen van de bewezenverklaring door de verdachte, zonder uitgebreide verweren.

De rechtbank wijkt af van deze afspraken en legt een straf op van 48 maanden. Zij oordeelt dat de overeengekomen straf (33 maanden) te mild is in verhouding tot de ernst van het feit.

Procesafspraken in hoger beroep

Het hoger beroep biedt een herbeoordeling van de procesafspraken:

  • Zowel het OM als de verdediging benadrukken dat ook in eenvoudige strafzaken procesafspraken mogelijk moeten zijn om rechtsongelijkheid te voorkomen.

  • De advocaat-generaal en de verdediging pleiten voor een straf van 33 maanden, conform de eerder gemaakte afspraken.

  • Het hof beslist of de straf in redelijke verhouding staat tot de ernst van het delict.

Uitspraak van het hof

Het hof oordeelt dat de procesafspraken redelijk en proportioneel zijn, gezien:

  1. De ernst van het strafbare feit, waarbij de verdachte een beperkte rol vervult als incidentele koerier.

  2. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het ontbreken van een strafblad en de impact van detentie op zijn gezinssituatie.

Het hof legt uiteindelijk een straf op van 33 maanden gevangenisstraf, conform de procesafspraken. De tijd die de verdachte in voorarrest doorbrengt, wordt in mindering gebracht.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^

Het in hoger beroep maken van nieuwe, aanvullende, procesafspraken

Gerechtshof Den Haag 3 december 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2389

Het Openbaar Ministerie en de verdediging maakten procesafspraken waarin een straf van 9 maanden gevangenisstraf werd voorgesteld. De rechtbank verwierp deze afspraken, omdat de voorgestelde straf niet in verhouding stond tot de ernst van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank veroordeelde de verdachte uiteindelijk tot 24 maanden gevangenisstraf. In hoger beroep zijn nieuwe procesafspraken werden gemaakt. Deze omvatten een gevangenisstraf van 15 maanden (waarvan 288 dagen onvoorwaardelijk) en een geldboete van €25.000. Het hof honoreert deze afspraken grotendeels maar wijkt in het nadeel van de verdachte af door een langere voorwaardelijke straf op te leggen.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Geldboete voor feitelijk leidinggever na overtreding omgevingsrecht

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 oktober 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3147

Een leidinggevende wordt veroordeeld voor het medeplegen van het zonder vergunning in werking hebben van een inrichting voor het opslaan en verwerken van bedrijfsafvalstoffen, in strijd met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het hof bevestigt de eerder opgelegde boete van €1.500. Verweren over gelijkheidsbeginsel en vergunningplicht worden verworpen.

Feiten

De zaak draait om een leidinggevende die, samen met een medeverdachte, verantwoordelijk was voor het zonder vergunning in werking hebben van een inrichting waarin afvalstoffen werden opgeslagen, verwerkt en overgeslagen. Deze activiteiten vonden plaats in een loods en twee silo’s op een perceel in gebruik door een rechtspersoon. Het project viel onder de categorie vergunningplichtige inrichtingen (categorie 28 van Bijlage 1, onderdeel C, van het Besluit omgevingsrecht), waarvoor een omgevingsvergunning vereist is op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De verdachte handelde als feitelijk leidinggevende namens een rechtspersoon die deze overtreding beging.

De activiteiten werden uitgevoerd tussen januari 2013 en januari 2016 en omvatten onder andere het mengen en samenvoegen van afvalstoffen afkomstig van verschillende bedrijven, hoofdzakelijk uit Duitsland. Uit het dossier blijkt dat vervoersdocumenten met afvalcodes (zoals Eural-codes) en zogenoemde “A-platen” (speciaal voor afvalvervoer) werden aangetroffen. Dit bevestigde dat het om afvalstoffen ging.

Oordeel van het hof

  1. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie:

    • De verdediging voerde aan dat het OM niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard wegens schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat een medeverdachte een transactievoorstel van €3.000 kreeg en niet werd vervolgd. Het hof wees dit verweer af en oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte een grotere rol speelden in de organisatie en daarnaast betrokken waren bij andere milieuovertredingen. Het OM kon daarom redelijkerwijs besluiten om hen wel strafrechtelijk te vervolgen.

  2. Vergunningplicht en bewezenverklaring van feit 1:

    • Het hof stelde vast dat de inrichting voldeed aan de criteria voor een vergunningplichtige inrichting, zoals beschreven in categorie 28 van het Besluit omgevingsrecht. De activiteiten (opslag, verwerking en overslag van afvalstoffen) werden zonder de vereiste vergunning uitgevoerd.

    • De loods en de silo’s waren in gebruik voor activiteiten die overduidelijk onder de definitie van afvalstoffen vallen, gebaseerd op aangetroffen vervoersdocumenten, afvalcodes en de aard van de stoffen. De houder van de stoffen wilde zich ervan ontdoen, wat een belangrijke indicator is voor de status van afvalstoffen volgens de Wet milieubeheer en Europese richtlijnen.

  3. Feitelijk leidinggeven:

    • De verdachte werd aangemerkt als feitelijk leidinggevende van de rechtspersoon. Hij had een directe rol in het organiseren van de activiteiten, zoals het regelen van de inkoop, transport en verwerking van afvalstoffen. Daarnaast gaf hij, samen met een medeverdachte, opdrachten aan werknemers die de feitelijke werkzaamheden uitvoerden. Het hof benadrukte dat de verdachte de overtredingen kon voorkomen of beëindigen, maar dat niet heeft gedaan.

  4. Verwerpen van juridische verweren:

    • Het primaire verweer van de verdediging, dat de verhandelde stoffen niet als afvalstoffen kwalificeerden omdat ze op de uitzonderingslijst van de Meststoffenwet stonden, werd verworpen. Het hof stelde dat deze uitzondering alleen geldt voor specifieke verbodsbepalingen en niet de vergunningplicht opheft.

    • Het subsidiaire verweer dat er al een vergunning zou zijn verleend aan een andere betrokkene werd ook afgewezen. De vergunning dekte niet de activiteiten met afvalstoffen zoals die in de loods werden uitgevoerd.

  5. Medeplegen:

    • Het hof oordeelde dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte, een medeverdachte en de rechtspersoon. Hun samenwerking was essentieel om de illegale activiteiten in de loods mogelijk te maken. Dit maakt de verdachte schuldig aan medeplegen.

  6. Rechtvaardiging van de straf:

    • Het hof beschouwde het gedrag van de verdachte als verwijtbaar. Als professioneel ondernemer had hij zich moeten laten informeren over de vereisten van de wetgeving en de noodzakelijke vergunningen. Het niet naleven van deze verplichtingen wordt als ernstig beschouwd, omdat vergunningen een belangrijke rol spelen in het beschermen van het milieu en het reguleren van afvalstoffenbeheer.

Strafoplegging

Het hof bevestigde de eerder door de rechtbank opgelegde straf:

  • Een geldboete van €1.500, met een vervangende hechtenis van 25 dagen bij niet-betaling.

  • Het hof nam de bewijsmiddelen en redeneringen van de rechtbank grotendeels over, met enkele verduidelijkingen en aanvullingen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^

Cybercrime: Bewijsoverwegingen over ‘software’, ‘geautomatiseerd werk’ en ‘hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen voor’

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 december 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:8007

Verdachte heeft zich (samen met anderen) gedurende een periode van ruim twee jaar schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichtingen via Marktplaats en aan gewoontewitwassen. Daarnaast heeft Verdachte software, programma’s, scripts en bestanden voorhanden gehad met het oogmerk computervredebreuk te plegen en had hij de beschikking over bankrekeninggegevens van verschillende mensen ter voorbereiding van het plegen van gewoontewitwassen.

Read More
Print Friendly and PDF ^

Fraude in de vleeshandel: Vrijspraak enig aandeelhouder en bestuurder vanwege ontbreken wetenschap (veroordeling rechtspersoon en feitelijk leidinggevers)

Gerechtshof Amsterdam 8 november 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3101

De Verdachte rechtspersoon heeft zich gedurende een periode van 3 jaar schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, door het valselijk opmaken van haar bedrijfsadministratie. Dit deed zij door op grote schaal vlees zwart in te kopen en te verkopen. Om dit te verhullen heeft de Verdachte valse in- en verkoopfacturen opgemaakt. De valse facturen werden opgenomen in haar bedrijfsadministratie. Door aldus te handelen heeft de Verdachte samen met andere schakels in de productketen een systeem gehanteerd waarbij structureel te weinig belasting werd betaald waardoor de maatschappij is benadeeld. Verder heeft de Verdachte door aldus te handelen een bijdrage geleverd aan concurrentievervalsing en aantasting van de integriteit van het handelsverkeer.

Read More
Print Friendly and PDF ^