Art. 591a Sv & Afwijzing ontnemingsvordering: Ontnemingszaak geen afzonderlijke zaak in de zin van art. 591a Sv. ‘Zaak’ niet geëindigd zonder oplegging straf of maatregel.
/Gerechtshof Den Haag 24 november 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:4390
Verzoeker is bij arrest van dit gerechtshof van 26 juni 2013 met rolnummer 22-002025-12 ter zake van ‘valsheid in geschrift’ veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen, waarvan 135 (honderdvijfendertig) dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 juli 2015 is de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de bij voormeld arrest van dit gerechtshof bewezenverklaarde ‘valsheid in geschrift’ afgewezen.
Verzoeker heeft vervolgens bij een op 6 oktober 2015 ter griffie van de rechtbank Den Haag ingekomen verzoekschrift verzocht hem op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering een vergoeding toe te kennen van een bedrag van €149,77 als vergoeding in verband met kosten van de afwikkeling van het beslag, een bedrag van €1.000,52, als vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de procedure tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, te vermeerderen met een bedrag van €550 als vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in verband met het opstellen, indienen en in raadkamer mondeling behandelen van het onderhavige verzoekschrift.
De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 29 maart 2016 het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen –zakelijk weergegeven- dat, nu Verdachte in de strafzaak ter zake van ‘valsheid in geschrift’ is veroordeeld tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf en de ontnemingszaak moet worden gezien als een onderdeel van de strafzaak, ‘de zaak’ niet is geëindigd met een beslissing die verzoeker recht geeft op toekenning van een schadevergoeding op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.
Verzoeker heeft op 12 april 2016 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 29 maart 2016.
Beoordeling
Voorwaarde voor toekenning van een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering is dat ‘de zaak’ moet zijn geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, of –voor zover het betreft de kosten van rechtsbijstand gedurende de verzekering en de voorlopige hechtenis- is geëindigd met oplegging van straf of maatregel of met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, maar voor een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten.
In zijn arrest d.d. 8 mei 2001 (LJN: AB1509) heeft de Hoge Raad der Nederlanden bepaald dat de officier van justitie door het aanhangig maken van een vordering tot oplegging van de in artikel 36e Sr bedoelde maatregel aan degene die in de hoofdzaak is veroordeeld niet een (afzonderlijke) zaak als bedoeld in art. 591a eerste en tweede lid, Sv, aanhangig maakt.
Nu de verzoeker in de strafzaak is veroordeeld tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, is de zaak van de verzoeker niet geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Hieraan doet niet af, dat de verzoeker als veroordeelde zich – voorzien van rechtsbijstand - met succes bij de rechtbank tegen de vordering tot ontneming heeft verweerd.
Het voorgaande brengt mee dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het verzoek voor zover het strekt tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in de ontnemingszaak. Voorts biedt artikel 591a Sv geen rechtsingang voor een vergoeding van kosten in verband met de afwikkeling van het beslag in de strafzaak, zodat het verzoek ook in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Nu verzoeker niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek voor zover het betreft de vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de ontnemingszaak en de kosten van afwikkeling van het beslag, dient verzoeker ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in het verzoek voor zover het betreft de vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure.
Uit het voorgaande volgt dat moet worden beslist als volgt.
Het hof vernietigt de beschikking waarvan beroep en verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek.
Lees hier de volledige uitspraak.