Beklag art. 12 Sv ivm niet vervolgen bedrijfsarts afgewezen: sanctionering Regionaal Tuchtcollege van de Gezondheidszorg brengt niet mee dat strafrechtelijk verwijtbaar is gehandeld

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 23 januari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3728

Op 5 september 2016 is namens klaagster tegen beklaagden aangifte gedaan van valsheid in geschrift c.q. valse verklaring door een arts, mishandeling en/of dwang.

Bij brief van 6 januari 2017 is namens de officier van justitie aan de gemachtigde van klaagster bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd wegens onvoldoende bewijs.

Hierop is namens klaagster bij schrijven van 17 februari 2017 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 20 februari 2017, met het verzoek de vervolging te bevelen.

De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 6 april 2017 het hof geraden het beklag af te wijzen.

Op 17 november 2017 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klaagster en haar gemachtigde.

De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij het schriftelijk verslag.

De beoordeling

Klaagster was als leerkracht werkzaam bij het naam scholengemeenschap te Helmond. Op 14 september 2015 vond een e-mailwisseling plaats tussen klaagster en beklaagde 2, rector van genoemde school. Klaagster kaartte daarin onder meer pestgedrag van collega’s aan. Beklaagde 2 reageerde daarop als volgt: “Pesten acht ik uitgesloten en valt niet onder professionele verhoudingen.” Tevens deelde hij klaagster mede dat terugplaatsing van klaagster naar het VWO-team niet aan de orde is.

Klaagster meldde zich vervolgens ziek op 21 september 2015.

Op 30 september 2015 vond een gesprek plaats tussen klaagster en de bedrijfsarts, beklaagde 1. Het bijbehorende Formulier Bedrijfsarts vermeldde “Ziekmelding uit de medische sfeer halen omdat er sprake is van een arbeidsconflict”. Dit gesprek mondde uit in een rapportage van beklaagde 1 waarin als conclusie stond vermeld dat klaagster niet arbeidsongeschikt is door ziekte en/of gebrek, maar dat de klachten voortvloeien uit het arbeidsgeschil. Geadviseerd werd klaagster zo spoedig mogelijk hersteld te melden.

Op 11 november 2015 heeft beklaagde 1, naar aanleiding van een door klaagster aan haar verschaft exemplaar van een rapportage van de GZ-psycholoog werkzaam bij GGZ van 13 oktober 2015, haar advies heroverwogen.

Over de gang van zaken op 30 september 2015 heeft klaagster geklaagd bij het Regionaal Tuchtcollege van de Gezondheidszorg te Eindhoven. Beklaagde 1 voerde daarbij verweer tegen de aantijgingen van klaagster, onder meer door te stellen dat zij klaagster bij het consult op 30 september 2015 serieus heeft genomen, dat zij goed heeft geluisterd en dat zij klaagsters klachten heeft besproken. Het Regionaal Tuchtcollege van de Gezondheidszorg oordeelde desondanks op 11 juli 2016 dat beklaagde 1 in haar zorgplicht als bedrijfsarts tekort was geschoten doordat niet is gebleken van voldoende deugdelijk onderzoek op 30 september 2015 naar klaagsters klachten. Beklaagde 1 heeft hiervoor van het Regionaal Tuchtcollege een waarschuwing opgelegd gekregen.

Namens klaagster is op 5 september 2016 aangifte gedaan tegen beklaagden.

Tegen beklaagde 1 is aangifte gedaan van valsheid in geschrift c.q. valse verklaring door een arts en/of mishandeling. Volgens klaagster is de rapportage van beklaagde 1 valselijk opgemaakt en zijn de klachten als gevolg daarvan toegenomen, hetgeen als mishandeling moet worden geduid.

Tegen beklaagden beklaagde 2 en beklaagde 3 is aangifte gedaan van dwang en (zo blijkt uit de klacht) van uitlokking van de feiten die aan beklaagde 1 worden verweten. De dwang zou hebben bestaan uit het, nog voordat het Regionaal Tuchtcollege van de gezondheidszorg uitspraak had gedaan, klaagster dwingen om te kiezen uit een aantal arbeidsrechtelijke opties. Het verwijt jegens beklaagde 3 is een afgeleide van het verwijt jegens beklaagde 2, aangezien het handelen van laatstgenoemde werd gefiatteerd door eerstgenoemde.

Het hof overweegt als volgt:

Dat het Regionaal Tuchtcollege van de Gezondheidszorg de handelwijze van beklaagde 1 heeft gesanctioneerd door te oordelen dat niet is gebleken van voldoende deugdelijk onderzoek op 30 september 2015 naar klaagsters klachten, brengt nog niet met zich mede dat beklaagde 1 daarmee strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Beklaagde 1 was er blijkens haar verweer bij het Regionaal Tuchtcollege van de Gezondheidszorg van overtuigd dat hetgeen zij rapporteerde conform de waarheid was. Naar het oordeel van het hof ontbreekt op grond van het vorenstaande dan ook het bewijs voor de in art. 225 e.v. Sr bedoelde valsheid. Aan het dossier kunnen voorts geen aanwijzingen worden ontleend dat beklaagde 1 opzet had op het toebrengen van pijn of letsel c.q. benadeling van de gezondheid, als bedoeld in art. 300 Sr. Ook voor mishandeling ontbreekt derhalve het bewijs.

De handelwijze van beklaagde 2 valt voorts niet onder het bereik van art. 284 Sr te brengen, aangezien geen sprake is geweest van wederrechtelijke dwang met een van de in genoemd artikel opgesomde dwangmiddelen. Reeds daarom kan van enige strafrechtelijke betrokkenheid van beklaagde 3 evenmin sprake zijn.

Gelet op het vorenstaande valt bij strafvervolging van een of meer beklaagden niet redelijkerwijs te verwachten dat dit tot een veroordeling zal leiden.

Voorts overweegt het hof dat, zelfs al zou er in het feitencomplex enig strafbaar feit te ontwaren zijn, strafvervolging van een of meer beklaagden niet opportuun is, aangezien klaagster andere gerechtelijke mogelijkheden ten dienste staan om tegen het in haar ogen gedane onrecht op te komen, welke andere gerechtelijke mogelijkheden bovendien meer geëigend zijn dan de strafrechtelijke.

Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen.

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^