Beklag, bezwaarschrift tegen dagvaarding
/Hoge Raad 23 oktober 2012, LJN BX6917 Essentie
De opvatting dat de mededeling van de OvJ omtrent het intrekken van de dagvaarding, aan de verdachte gedaan nadat diens bezwaarschrift tegen de dagvaarding door de Rb gegrond was bevonden, ten gevolg heeft dat de in die dagvaarding vervatte tenlastelegging niet langer grondslag van onderzoek door de strafrechter kan zijn, en ook meebrengt dat een tegen die dagvaarding ingediend bezwaarschrift buiten behandeling moet blijven, is onjuist.
Feiten
Het Gerechtshof te Arnhem heeft bij beschikking van 11 augustus 2011 het door verdachte ingediende bezwaarschrift tegen de dagvaarding ongegrond verklaard.
Tegen deze beschikking is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
Vierde middel
Het middel klaagt over de verwerping van een verweer, primair ertoe strekkend dat het intrekken van de dagvaarding tot gevolg heeft dat er geen zaak meer is om over te oordelen, en door die intrekking ook de grondslag van de bezwaarschriftprocedure is komen te vervallen, en subsidiair inhoudend dat het intrekken van de dagvaarding bij de verdachte het vertrouwen heeft gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"7. De raadsman van verdachte heeft in de eerste plaats bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging nu het openbaar ministerie bij brief van 16 februari 2011 verdachte heeft medegedeeld dat de dagvaarding in de strafzaak is ingetrokken. Zolang nog niet definitief is beslist op het bezwaarschrift tegen de dagvaarding wordt de behandeling van de zaak uitgesteld. Volgens de raadsman bestond er daarom voor het openbaar ministerie geen enkele noodzaak om de dagvaarding in te trekken. De raadsman heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat door deze bewuste intrekking de zaak tot een einde is gekomen en dat dit hof geen zaak meer heeft om over te oordelen. (...)"
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad overweegt dat de opvatting waarop het middel berust, dat de mededeling van de OvJ omtrent het intrekken van de dagvaarding, aan de verdachte gedaan nadat diens bezwaarschrift tegen de dagvaarding door de Rechtbank gegrond was bevonden, tot gevolg heeft dat de in die dagvaarding vervatte tenlastelegging niet langer grondslag van onderzoek door de strafrechter kan zijn, en ook meebrengt dat een tegen de dagvaarding ingediend bezwaarschrift buiten behandeling moet blijven, onjuist is.
Bij wet van 10 oktober 1988, Stb. 474, is geschrapt het voordien in art. 262, derde lid (oud), Sv opgenomen voorschrift dat het indienen van een bezwaarschrift de dagvaarding van rechtswege in haar geheel doet vervallen.
De Hoge Raad verwijst vervolgens naar een onderdeel van de conclusie van de Advocaat-Generaal. Om de daar genoemde redenen moet worden aangenomen dat deze wetswijziging uitsluitend was ingegeven door de wens behandeling van de strafzaak op de reeds aangezegde rechtsdag mogelijk te maken in die gevallen waarin het bezwaarschrift tegen de dagvaarding (tijdig) ongegrond wordt verklaard, en aldus een oplossing te bieden voor problemen bij de rechtbanken met betrekking tot de planning van de behandeling van zaken en de werkverdeling.
Uit het schrappen van art. 262, derde lid (oud) Sv kan daarom in de optiek van de Hoge Raad, niet worden afgeleid dat het bestaan van een niet-ingetrokken dagvaarding voorwaarde is voor de (verdere) behandeling van een tegen die dagvaarding gericht bezwaarschrift.
In zoverre getuigt het door het middel aangevallen oordeel van het Hof niet van een onjuiste rechtsopvatting.
Voorts is 's Hofs oordeel dat met de brief van het Openbaar Ministerie van 16 februari 2011 slechts is beoogd de verdachte te informeren dat de behandeling van de strafzaak niet zou plaatsvinden op de in de dagvaarding genoemde datum, en de verdachte aan die brief niet de verwachting heeft kunnen ontlenen dat hij ter zake van de hem bij die dagvaarding ten laste gelegde feiten niet verder zou worden vervolgd, verweven als dat oordeel is met aan het Hof voorbehouden waarderingen van feitelijke aard, niet onbegrijpelijk.
Het middel faalt.
Klik hier voor de volledige uitspraak.