Beklag ex art. 552a Sv tegen beslag op geldbedragen: OM heeft de bedragen overgemaakt aan de Belastingdienst na vordering ex art. 19 Invorderingswet
/Rechtbank Den Haag 19 november 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12237
Het beklag strekt tot teruggave van diverse geldbedragen, te weten:
1. een geldbedrag van €34.015;
2. een geldbedrag van €1.000;
3. een geldbedrag van 20.000 Marokkaanse dirham;
4. een geldbedrag van €1.005
5. diverse buitenlandse bankbiljetten;
- 10.300 Zweedse kronen;
- 5500 Deense kronen;
- 110 Zwitserse frank;
- 90 Engelse ponden;
- Gibraltar Engelse pnd, 5 stuks;
- 700 Noorse kronen;
- 1.620 Turkse Lira;
- 21.820 Dirham.
6. een geldbedrag van €15.000
Tegen klager is de verdenking gerezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Het standpunt van klager
Klager heeft verzocht om teruggave van de geldbedragen. Het belang van strafvordering verzet zich niet tegen teruggave. Voor zover de officier van justitie heeft gemeend de geldbedragen aan de Belastingdienst te moeten overmaken, heeft hij dit ten onrechte gedaan zonder te onderzoeken of klager openstaande belastingaanslagen had.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de geldbedragen door het openbaar ministerie zijn overgemaakt aan de Belastingdienst ter verrekening van openstaande vorderingen op klager. Daarmee is het beslag geëindigd, aldus de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank
Op 11 april 2018 zijn bovengenoemde geldbedragen onder klager in beslag genomen op grond van artikel 94 Sv. Deze bedragen behoren klager in eigendom toe. De officier van justitie heeft op 22 oktober 2019 besloten dat het belang van strafvordering voortduring van het beslag niet vereist en dat de bedragen aan klager kunnen worden teruggegeven. Eveneens op 22 oktober 2019 heeft de Belastingdienst het openbaar ministerie gevorderd, op de voet van artikel 19 van de Invorderingswet 1990, om de geldbedragen aan te wenden ter betaling van belastingschulden van klager. Het openbaar ministerie heeft de geldbedragen vervolgens overgemaakt aan de Belastingdienst.
Ontvankelijkheid
Artikel 134, tweede lid, Sv geeft een limitatieve opsomming van de verschillende manieren waarop het strafvorderlijk beslag juridisch wordt beëindigd. In dit geval is niet gebleken dat het beslag op een van de in die bepalingen genoemde manieren is geëindigd. Zo is geen last tot teruggave aan klager gegeven, noch is sprake van een last als bedoeld in artikel 116, tweede lid, onder c, Sv, een machtiging als bedoeld in artikel 117 Sv, of bewaring als bedoeld in artikel 118 Sv. Dat betekent dat het beslag – in juridische zin – nog niet is geëindigd en dat klager dus ontvankelijk is in zijn beklag.
Inhoudelijke beoordeling
Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Invorderingswet 1990 is de houder van penningen verplicht om op vordering van de ontvanger uit de penningen die hij ten behoeve van de belastingschuldige onder zich heeft, de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen. Ingevolge het zevende lid is degene jegens wie zodanige vordering is gedaan verplicht aan die vordering te voldoen zonder daartoe een verificatie en beëdiging van schuldvordering, een rangregeling of rechterlijke uitspraak te mogen afwachten.
Deze bepalingen doorkruisen de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering omtrent de teruggave van voorwerpen die op strafvorderlijke titel in beslag zijn genomen (zie HR 22 juni 1982, NJ 1983, 122).
Het openbaar ministerie was aan te merken als houder van penningen van klager en dientengevolge verplicht om aan de vordering van de Belastingdienst te voldoen, zonder enige toetsing daarvan. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat zij in de onderhavige procedure te dien aanzien evenmin enige toets heeft aan te leggen. Hoewel in het standpunt van de officier van justitie besloten ligt dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van de geldbedragen aan klager, ontheft de verplichting tot betaling aan de Belastingdienst het openbaar ministerie van een eventuele plicht tot teruggave aan klager. Dit betekent dat het beklag, dat strekt tot teruggave van de geldbedragen aan klager, ongegrond moet worden verklaard (zie HR 23 december 1986, NJ 1987, 949).
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Lees hier de volledige uitspraak.