Beklag ex artikel 12 Sv: namens officier van justitie raadselachtige sepotbrief gestuurd

Gerechtshof Amsterdam 22 juni 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2515 Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde, wonende te Amsterdam, ter zake van mishandeling en bedreiging.

Klager heeft op 15 december 2014 aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging door beklaagde, een buurman. Volgens de aangifte ontstond een woordenwisseling met beklaagde, toen die zijn auto niet aan klager wilde uitlenen. Klager is door beklaagde geduwd. Beklaagde uitte bedreigingen en kwam met een krik in zijn hand naar klager toe lopen. Beklaagde sloeg klager met zijn vuist op de kin, hetgeen pijn deed maar verder geen letsel heeft veroorzaakt.

Beklaagde, gehoord als verdachte, heeft verklaard dat klager onredelijk werd toen hij hem zijn auto niet wilde uitlenen. Beklaagde heeft klager geduwd.

Net na het incident heeft beklaagde tegen een verbalisant gezegd klager een klapje in het gezicht te hebben gegeven en een krik boven zijn hoofd te hebben gehouden.

Volgens het ambtsbericht is de zaak namens de officier van justitie voorwaardelijk geseponeerd.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof acht een gerede kans aanwezig dat de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen op grond van de aangifte en de verklaringen van beklaagde tot een bewezenverklaring ter zake van mishandeling en bedreiging zou kunnen komen.

Dat is ook de opvatting van het Openbaar Ministerie.

In de brief die klager namens de officier van justitie heeft ontvangen is dat echter niet te lezen. In deze brief is ook niet vermeld dat het om een voorwaardelijk sepot gaat, te weten dat beklaagde niet zou worden vervolgd als hij gedurende een proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen. Aan klager is slechts bericht dat “bestuurlijke of semi-strafrechtelijke maatregelen” tegen beklaagde zullen volgen die “uit overwegingen van billijkheid en/of doelmatigheid” (die niet nader gespecificeerd zijn) de voorkeur verdienen boven strafrechtelijke vervolging. Het is begrijpelijk dat klager aan deze informatie geen touw heeft weten vast te knopen. Wellicht had het klager gerustgesteld als hem door het Openbaar Ministerie was duidelijk gemaakt dat werd bedoeld dat beklaagde niet zomaar met zijn gedrag jegens klager kon wegkomen en dat, als hij zich opnieuw jegens klager aan wetsovertreding zou schuldig maken, hij alsnog vervolgd zou worden voor het feit waarvan klager aangifte had gedaan.

Het hof heeft begrip voor dat standpunt van het Openbaar Ministerie.

Uit de stukken komt naar voren dat partijen in dezelfde straat wonen en elkaar regelmatig tegenkomen. In zulke gevallen ligt het in de rede incidenten niet te spoedig aan de strafrechter voor te leggen, om de verhoudingen tussen de betrokkenen niet nog meer te verstoren. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat - gelukkig - geen sprake is van letsel bij klager.

Onder deze omstandigheden kan het hof de wijze van afdoening van deze zaak door middel van een voorwaardelijk sepot billijken. Het hof acht het daartegen gerichte beklag kennelijk ongegrond.

Het hof wijst het beklag af.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^