Beklag tegen niet vervolgen niet-ontvankelijk wegens strafrechtelijke immuniteit College van B&W
/Gerechtshof Den Haag 12 oktober 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3214
Klager heeft op 11 maart 2014 bij de politie tegen beklaagde (de toenmalige burgemeester van Delft) aangifte gedaan ter zake van het schenden van zijn ambtsgeheim (artikel 272 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht), omdat beklaagde de gemeenteraad van Delft bij brief van 10 februari 2014 onder meer heeft geïnformeerd over de kostenoverschrijding van de bouw van de Sebastiaans brug, zulks ondanks het feit dat eerder in de betrokken raadscommissie was afgesproken deze informatie tot een nader te bepalen moment niet te openbaren.
Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Den Haag om beklaagde niet te vervolgen ter zake van opzettelijke schending van wettelijke geheimhoudingsplicht/beroeps- of ambtsgeheimen.
Ter beoordeling staat thans de vraag of de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen op goede gronden is genomen.
Het hof merkt allereerst op dat de genoemde brief – anders dan klager stelt - niet afkomstig is van de burgemeester van Delft maar van het college van burgemeester en wethouders van Delft, welke brief door de burgemeester en de secretaris namens het college is getekend.
Het college van burgemeester en wethouders is een bestuursorgaan van de gemeente, derhalve van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet. Het actief informeren van de gemeenteraad door het college over financiële mee- en tegenvallers, inclusief de gewraakte mededeling, zoals in genoemde brief is gedaan, merkt het hof aan als een gedraging die naar haar aard en gelet op het wettelijk systeem rechtens niet anders dan door het college van burgemeester en wethouders kan worden verricht in het kader van de uitvoering van de aan het college opgedragen bestuurstaak, zoals die voor wat betreft de verantwoording van het college aan de gemeenteraad over het gevoerde beleid is neergelegd in artikel 169 lid 2 van de Gemeentewet.
Onder die omstandigheden geniet het college van burgemeester en wethouders, en daarmee ook de burgemeester als voorzitter van het college, bij het voldoen aan die wettelijke informatieplicht strafrechtelijke immuniteit. Klager kan in zijn klacht tegen de burgemeester van Delft dan ook niet worden ontvangen.
Ten overvloede is het hof – met de advocaat-generaal, zij het op een andere grond - van oordeel dat de sepotbeslissing waartegen de klacht zich richt in stand kan blijven. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een door artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht beschermd belang. Daags na de commissievergadering is de kern van wat geheim had moeten blijven – te weten dat het nieuwe model brug veel duurder zou zijn en dat de meerkosten vrijwel geheel voor rekening van de gemeente Delft zouden zijn – immers door een van de raadsleden van die commissie via een persbericht naar buiten gebracht, waarmee die informatie al publiek was geworden.
Onder die omstandigheden is het nadien – in het kader van een wettelijke informatieplicht - vermelden aan de gemeenteraad van de hoogte van de daarvoor noodzakelijke reservering in de gemeentebegroting redelijkerwijs niet aan te merken als de schending van een geheim.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat klager in zijn beklag niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het hof verklaart klager niet-ontvankelijk in het beklag.
Lees hier de volledige uitspraak.