Belediging van een gemeenteraadslid. Verdachte (gemeenteraadslid) doet een beroep op immuniteit/politieke onschendbaarheid dan wel vrijheid van meningsuiting.

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 25 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:698

De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de ten laste gelegde uitlating van verdachte jegens aangever aan de verdachte immuniteit toekomt op grond van de regelingen zoals vastgelegd in de artikelen 22, 57 en 82 van de Gemeentewet, zodat de rechter zich onbevoegd dient te verklaren tot kennisneming van het ten laste gelegde feit dan wel het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging. De rechter dient zich immers niet te begeven binnen het terrein van het politieke debat en binnen het politieke besluitvormingsproces. De vraag naar de (on)toelaatbaarheid van tijdens het politieke debat gedane uitlatingen is niet ter beoordeling van de rechter. Het is aan de voorzitter van het betreffende debat om zo nodig in te grijpen naar aanleiding van ontoelaatbare uitlatingen.

Het hof stelt het volgende voorop.

Met de politierechter is het hof van oordeel dat strafrechtelijke immuniteit niet de bevoegdheid van de rechter tot kennisneming van een ten laste gelegd feit regardeert, maar de door de rechter te beoordelen ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de ingestelde vervolging.

Het hof zal de verweren dan ook bespreken in het kader van de vraag naar de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

De verdediging heeft ter onderbouwing van het beroep op immuniteit het volgende aangevoerd.

De aan de verdachte verweten uitlating is gedaan binnen de raadsvergadering. De raadsvergadering was niet geschorst omdat de voorzitter, zijnde de burgemeester, niet heeft gehandeld in het kader van zijn in artikel 25 van het Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van gemeente 2014 (hierna: Reglement), toebedeelde bevoegdheden tot schorsing. Ook is niet voldaan aan het bepaalde in art. 26 van het Reglement. Derhalve dient het daarop volgende politiek debat in de kamer van de burgemeester te worden beoordeeld als een verplaatste en voortgezette raadsvergadering. Op grond van artikel 22 van de Gemeentewet komt de verdachte dan immuniteit toe.

Voor het geval het hof mocht aannemen dat de raadsvergadering wel was geschorst, is het daarop volgend overleg in de kamer van de burgemeester, welk overleg in aanwezigheid van de burgemeester plaatsvond, gericht geweest op politieke besluitvorming, namelijk het opstellen van een motie van afkeuring. Daarmee had dit overleg een formele status. Dit overleg heeft weliswaar plaatsgevonden buiten de openbaarheid, maar gelet op deze formele status van dit overleg valt het binnen de strafrechtelijke immuniteit zoals die is vastgelegd in de artikelen 22, 57 en 82 van de Gemeentewet.

Beoordeling van het immuniteitsverweer

De (wets)artikelen waar de raadsman een beroep op doet, houden het volgende in:

Artikel 22 van de Gemeentewet houdt – voor zover hier van belang – in dat de leden van het gemeentebestuur en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging van de raad in rechte niet kunnen worden vervolgd voor hetgeen zij in de vergadering van de raad hebben gezegd.

Artikel 57 van de Gemeentewet houdt – voor zover hier van belang – in dat de leden van het college (d.w.z. het college van burgemeester en wethouders) en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging in rechte niet kunnen worden vervolgd voor hetgeen zij in de vergadering van het college hebben gezegd.

Artikel 82 van de Gemeentewet houdt – voor zover hier van belang – in dat de raad raadscommissies kan instellen die besluitvorming van de raad kunnen voorbereiden en met het college of de burgemeester kunnen overleggen en dat artikel 22 van overeenkomstig toepassing is op een vergadering van een raadscommissie.

Artikel 25, vijfde lid, van het Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van gemeente 2014 houdt – voor zover hier van belang – in dat de voorzitter ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem te bepalen tijd kan schorsen.

Artikel 26, tweede lid, van het Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van gemeente 2014 houdt – voor zover hier van belang – in dat op verzoek van een lid van de raad de raad kan besluiten de beraadslaging voor een door de raad te bepalen tijd te schorsen.

Ter beoordeling van het verweer gaat het hof op grond van het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende feitelijke gang van zaken:

  • op 27 januari 2015 vond een raadsvergadering plaats van het gemeentebestuur van gemeente onder voorzitterschap van de burgemeester;
  • verdachte nam als raadslid (fractievoorzitter van een politieke partij) deel aan deze raadsvergadering;
  • ook aangever slachtoffer nam als raadslid deel aan de raadsvergadering;
  • raadslid raadslid heeft op enig moment tijdens de raadsvergadering aan de voorzitter gevraagd om de vergadering te schorsen;
  • de voorzitter deelt hierop mede dat hij de vergadering schorst en verzoekt de fractievoorzitters naar zijn kamer te komen;
  • de fractievoorzitters, de burgemeester, de griffier en enkele raadsleden onder wie raadslid verlaten de raadszaal en begeven zich vervolgens naar de kamer van de burgemeester;
  • verdachte geeft aan het verzoek van de burgemeester geen gehoor en gaat niet naar de kamer van de burgemeester;
  • in de burgemeesterskamer blijkt dat de reden van de door raadslid gevraagde schorsing van de raadsvergadering is gelegen in de omstandigheid dat raadslid had gehoord dat verdachte tijdens de raadsvergadering bij het verlaten van het spreekgestoelte de burgemeester als ‘achterlijke Heinie’ zou hebben benoemd;
  • na aandringen van raadslid raadslid 2 besluit verdachte enige tijd later alsnog de burgemeesterskamer binnen te gaan;
  • aldaar wordt verdachte op zijn gedrag aangesproken en verzocht zijn excuses aan te bieden voor hetgeen hij in de raadsvergadering tegen de burgemeester heeft gezegd;
  • verdachte weigert zijn verontschuldigingen aan te bieden; verdachte verklaart hierover dat hij de woorden ‘achterlijke Heinie’ niet heeft gezegd en dat hij daarom niet zijn verontschuldigingen aanbiedt;
  • ook slachtoffer spreekt verdachte, bij zijn voornaam, aan op zijn gedrag;
  • verdachte zegt daarop tegen slachtoffer dat hij niet met zijn voornaam aangesproken wenst te worden en voegt daaraan toe de woorden: ‘Du verkenskop’;
  • vervolgens wordt in de burgemeesterskamer, kennelijk in afwezigheid van verdachte, een motie van afkeuring jegens verdachte geconcipieerd;
  • de burgemeester heropent daarna in de raadszaal de raadsvergadering en de motie van afkeuring wordt voorgelezen en in stemming gebracht.

Uit de hiervoor weergegeven feitenvaststelling blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat:

  • een raadsvergadering plaatsvond als bedoeld in artikel 22 van de Gemeentewet, waaraan onder andere verdachte en aangever slachtoffer deelnamen, welke vergadering op enig moment, op initiatief van raadslid raadslid, door de voorzitter/burgemeester feitelijk is geschorst;
  • deze schorsing voor alle leden van de raadsvergadering – en dus ook voor verdachte – kenbaar was, nu de burgemeester heeft gezegd dat hij de vergadering schorst, de fractievoorzitters heeft verzocht naar zijn kamer te komen en men vervolgens de raadszaal waar de raadsvergadering plaatsvond heeft verlaten en naar de kamer van de burgemeester is gegaan;
  • verdachte de ten laste gelegde uitlating in de burgemeesterskamer heeft gedaan;
  • de burgemeester de raadsvergadering op enig moment weer heeft heropend.

Op grond van artikel 25, vijfde lid van het Reglement komt de burgemeester een zelfstandige bevoegdheid tot schorsing van de vergadering toe. Dat van deze bevoegdheid gebruik is gemaakt op verzoek van een raadslid maakt dit niet anders. Het hof is van oordeel dat ‘schorsen ter handhaving van de orde’ als bedoeld in genoemd artikellid ruim dient te worden opgevat en dat ook de onderhavige schorsing door de burgemeester daaronder dient te worden begrepen.

Voor zover de raadsman beoogt te stellen dat de procedure van artikel 26, tweede lid, van het Reglement, volgens welke bepaling de raadsvergadering beslist over een schorsingsverzoek, ten onrechte niet is toegepast, kan het hof de raadsman evenmin volgen. Immers, het verzoek van raadslid raadslid tot het schorsen van de raadsvergadering was niet gericht aan de raad doch aan de burgemeester.

Derhalve is het hof – met de politierechter en anders dan de raadsman – van oordeel dat voorafgaand aan de samenkomst in de burgemeesterskamer de raadsvergadering zowel formeel als feitelijk was geschorst. De aan de verdachte verweten uitlating is derhalve niet gedaan binnen de raadsvergadering.

Nu artikel 22 Gemeentewet bepaalt dat politieke onschendbaarheid (immuniteit) geldt voor hetgeen door een raadslid in een raadsvergadering is gezegd en verdachte de uitlating tijdens een schorsing van de raadsvergadering (in de burgemeesterskamer) heeft gedaan, komt verdachte geen immuniteit toe op grond van die bepaling.

De stelling van de raadsman dat ook indien niet zou worden uitgegaan van een geschorste raadsvergadering, verdachte immuniteit toekomt omdat de in de burgemeesterskamer gedane uitlating is gedaan tijdens een formeel, politiek overleg dat daar toen plaatsvond, vindt geen steun in het recht.

Het hof volgt de raadsman wel in zijn stelling dat er na de schorsing in de kamer van de burgemeester in aanwezigheid van de burgemeester en de griffier tussen de fractieleiders een overleg plaats vond over een op te stellen motie van afkeuring, betrekking hebbend op verdachte (de opgestelde motie bevindt zich in het dossier) en dat dit geduid kan worden als een overleg gericht op politieke besluitvorming. Echter dit houdt niet in dat dit overleg valt binnen de immuniteit zoals geregeld in artikel 22 (raadsvergadering), artikel 57 (vergadering van het college) dan wel artikel 82 (vergaderingen van door de raad ingestelde raadscommissies) van de Gemeentewet. De in deze artikelen toegekende immuniteit is immers enkel van toepassing op hetgeen in die vergaderingen is gezegd.

Het hof verwerpt mitsdien het verweer.

Nu ook anderszins niet is gebleken dat verdachte tijdens het overleg in de burgemeesterskamer politieke immuniteit toekwam, acht het hof het openbaar ministerie ontvankelijk in de strafvervolging.


Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^