Beleggingsfraude: veroordeling wegens witwassen, het verrichten van beleggingsactiviteiten zonder vergunning en het vervalsen van brief van advocaat aan AFM

Rechtbank Oost-Brabant 28 februari 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:985

Verdachte wordt vrijgesproken van oplichting omdat de rechtbank niet bewezen acht dat de slachtoffers door het in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddel zijn bewogen tot afgifte van geld.

Verdachte wordt eveneens vrijgesproken van verduistering omdat de rechtbank weliswaar verduistering op zich bewezen acht van gelden die verdachte - in tegenstelling tot de gemaakte afspraken met een groot aantal beleggers - niet belegde maar voor privédoeleinden heeft aangewend, maar niet dat deze gelden geheel of ten dele toebehoorde aan de in de tenlastelegging genoemde personen.

Verdachte wordt veroordeeld voor witwassen, het verrichten van beleggingsactiviteiten zonder vergunning ex art. 2:96 Wet op het financieel toezicht en valsheid in geschrift. In een poging om betalingen aan rechthebbende beleggers uit te stellen, heeft verdachte een brief van zijn advocaat, persoon 3, gericht aan de Autoriteit Financiële Markten, vervalst door in die brief te stellen dat de rekeningen die verdachte voor de uitbetaling van gelden nodig had, was geblokkeerd. 

De rechtbank legt verdachte een gevangenisstraf van 365 dagen op waarvan 167 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het onvoorwaardelijk gedeelte is gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast wordt verdachte een taakstraf van 240 uur opgelegd. 

De vorderingen van de benadeelde partijen de beleggers worden niet ontvankelijk verklaard omdat behandeling van die vorderingen een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert.
 

MMA-melding

De raadsman heeft aangevoerd dat het onderzoek tegen verdachte door de Belastingdienst is gestart met een onderzoek naar de bankafschriften van verdachte en van de aan hem gelieerde bedrijven met misbruik van aan de Belastingdienst ten behoeve van de belastingheffing toekomende controlebevoegdheden. Deze zijn volgens stelling van de raadsman enkel gebruikt in het kader van opsporing.

Na een Meld Misdaad Anoniem (MMA)-melding heeft de belastingdienst onderzoek gedaan naar bankafschriften van verdachte. Er wordt geconstateerd dat er stortingen van beleggers en privébestedingen werden gedaan. Er zijn volgens de raadsman geen verdere handelingen gericht in het kader van de aan de Belastingdienst opgedragen taak, belastingheffing, gedaan. Dit levert misbruik van recht op. In een onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten had verdachte geweigerd bankafschriften te verstrekken. De verdediging concludeert dat de start van het onderzoek onrechtmatig is geweest. Dat levert een onherstelbaar vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering waardoor de strafvorderlijke belangen van verdachte op grove wijze zijn geschonden. Naar de mening van de raadsman dient het gevolg daarvan te zijn dat de rechtbank concludeert dat al het bewijs in deze zaak onrechtmatig is verkregen en niet aan de bewijsvoering tegen verdachte kan bijdragen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de start van het onderzoek niet onrechtmatig is geweest en dat er dus ook geen sprake is van een vormfout zoals door de raadsman van verdachte gesteld. Zelfs indien de rechtbank tot het oordeel mocht komen dat de start van het onderzoek onrechtmatig is geweest en dit een vormverzuim oplevert als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, dan nog dient dit niet tot bewijsuitsluiting van alle bewijsmiddelen te leiden. Het door de raadsman gevoerde verweer moet dan ook worden verworpen.

Het oordeel van de rechtbank

Op 14 maart 2012 is een MMA-melding gedaan als volgt: “Illegale kansspelen/witwassen. Het gaat om een piramidespel, door verdachte van bedrijf 5 georganiseerd. Adres adres 2. De heer verdachte verdient hier duizenden euro’s aan. Inleggers worden ondanks alle waarschuwingen gedupeerd. verdachte heeft in bedrijf 10 geopend (…). Dit is gedaan met zwart verdiend geld vanuit het piramide spel”. In deze MMA-melding staat verder vermeld: “redenen van wetenschap niet genoemd”.

Naar aanleiding van deze melding is door de Belastingdienst Eindhoven in het kader van belastingheffing onderzoek verricht in de afschriften van de bankrekeningen en beschikbare belastingaangiften van verdachte en bedrijf 5. In die bankafschriften heeft de belastingdienst gezien dat stortingen van beleggers hebben plaatsgevonden en dat daarnaast geldbedragen aan uiteenlopende privébestedingen zijn gedaan. Gelet op deze controlebevindingen heeft de Belastingdienst het dossier aan de FIOD overgedragen.

Het onderzoek door de Belastingdienst naar de bankafschriften en belastingaangiften van verdachte is geen opsporingshandeling, maar een zelfstandige aan de Belastingdienst toekomende controlebevoegdheid. Op dat moment was er naar aanleiding van de MMA-melding nog geen verdenking van een strafbaar feit en werd het onderzoek naar bankgegevens derhalve (nog) niet gebruikt voor opsporing. Dit onderzoek was niet afhankelijk van de wil van verdachte.

Het recht van verdachte zichzelf niet te behoeven beschuldigen (art 6 EVRM) werd in dit stadium niet geschonden. Vanaf het moment dat er verdenking van een strafbaar feit ontstaat is er sprake van zogenaamde sfeercumulatie. Dat houdt in dat er in een onderzoek naast een controlebelang een strafrechtelijk belang ontstaat dat hiermee cumuleert. Op zich is in die situaties voortzetting van een controle niet onrechtmatig. Dat dat echter in de onderhavige zaak controle is voortgezet is niet gesteld of gebleken en kan dus buiten beschouwing blijven. Het onderzoek van AFM staat los hiervan en heeft een andere invalshoek: niet belastingheffing maar een eigenstandige toezichthoudende taak in het kader van de Wet op het financieel toezicht, waar het hiervoor overwogene eveneens voor geldt. De rechtbank is van oordeel dat uit de processtukken en de verhandeling tijdens de zitting niet aannemelijk is geworden dat bij de aanwending van controlebevoegdheden tegenover verdachte de aan hem toekomende waarborgen niet in acht zijn genomen.. Ook overigens is niet gebleken dat de belastingdienst of de FIOD ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde of doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte diens recht op een eerlijke behandeling van de strafzaak te kort hebben gedaan.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verwerpt de rechtbank het door de raadsman gevoerde verweer dat de bewijsmiddelen in deze zaak onrechtmatig zijn verkregen.

 

Lees hier de volledige uitspraak. 

 

Print Friendly and PDF ^