Beoordelingskader beïnvloeding verklaringsvrijheid getuige
/Gerechtshof Amsterdam 6 april 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1271 De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde alsmede van het onder 2 impliciet cumulatief/alternatief ten laste gelegde met betrekking tot medeverdachte 1, derde 1 en derde 2 en tot bewezenverklaring van het onder 2 impliciet cumulatief/alternatief ten laste gelegde medeplegen van belemmeren van de verklaringsvrijheid van getuige. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier kan worden afgeleid dat in de dagen voorafgaand aan het verhoor van getuige op 19 januari 2012 bij de rechter-commissaris, getuige onder druk is gezet met als doel een vooraf gedicteerde valse verklaring af te leggen. Het bewerken van getuige zou hebben plaatsgevonden in de woning van getuige te Sluis op 13 januari 2012, op 17 januari 2012 onderweg van diens woonplaats Sluis naar Amersfoort en op het kantoor van medeverdachte 2 te Arnhem en op 19 januari 2012 onderweg van Amersfoort naar de rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam.
De verklaringen van getuige dienaangaande zijn betrouwbaar en worden ondersteund door andere in het dossier voorhanden zijnde bewijsmiddelen, in het bijzonder door de verklaringen van de medeverdachten medeverdachte 1 medeverdachte 3 en de getuigen man 3 en man 4. De recherche heeft de verklaringen van getuige getoetst en daarvan bevestiging gevonden in historische gegevens van telefoons, camerabeelden en verklaringen van medeverdachten en de latere tapgesprekken. De verklaringen die medeverdachte 1 bij de politie heeft afgelegd zijn betrouwbaar en consistent met de verklaringen van getuige. De latere intrekking door medeverdachte 1 van zijn verklaringen bij de politie komt daarom niet geloofwaardig over.
De periode van beïnvloeding ving aan met het bezoek van verdachte en medeverdachte 1 op 13 januari 2012 aan getuige in Sluis en eindigde enkele weken na de kantoorontmoeting van 17 januari 2012 tussen getuige en verdachte, medeverdachte 2 en medeverdachte 3, aldus de advocaat-generaal.
Daarbij kan de verdachte worden aangemerkt als medepleger van de belemmering van de verklaringsvrijheid van getuige.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, aangezien er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De verklaringen van getuige zijn onbetrouwbaar en kunnen niet voor het bewijs worden gebezigd. De verklaringen die medeverdachte 1 bij de politie heeft afgelegd kunnen evenmin voor het bewijs worden gebruikt, omdat deze verklaringen sterk wisselen, geen steun vinden in de verklaringen van getuige en medeverdachte 1 meermalen uitdrukkelijk op die verklaringen is teruggekomen, laatstelijk als getuige onder ede ter terechtzitting van het hof op 7 maart 2016. Ook overigens worden de verklaringen van getuige niet ondersteund door andere wettige en overtuigende bewijsmiddelen.
De raadsman heeft in het geval het hof de verklaringen van getuige toch betrouwbaar acht, verzocht opnieuw de psychiater of de huidige psychiater en/of psycholoog van getuige als deskundige te doen horen.
Overwegingen en oordeel van het hof
Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan hetgeen hem onder 1, 2 impliciet cumulatief/alternatief ten laste met betrekking tot medeverdachte 1, derde 1 en derde 2 en onder 3 is ten laste gelegd, zodat hij hiervan dient te worden vrijgesproken.
Met de raadsman en anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 impliciet cumulatief/alternatief ten laste gelegde met betrekking tot getuige. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
- beoordelingskader
Het hof stelt voorop dat artikel 285a Sr niet vereist dat de getuige die wordt benaderd daadwerkelijk in zijn verklaringsvrijheid is belemmerd. Uit de tekst van voornoemd wetsartikel en de wetsgeschiedenis volgt dat voor een bewezenverklaring voldoende is dat komt vast te staan dat de uiting kennelijk was bedoeld om de vrijheid van de betrokken persoon om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden en dat niet is vereist dat die bedoeling ook daadwerkelijk dat effect heeft gehad. Aldus is de strekking van deze bepaling ruim.
Anderzijds dient er voor te worden gewaakt dat ieder zaaksgebonden contact met een persoon die als getuige is of zal worden opgeroepen voor het afleggen van een verklaring ten overstaan van een rechter (of ambtenaar) binnen de werkingssfeer van deze bepaling wordt gebracht. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat het in het kader van een goede beroepsvervulling met name voor advocaten niet ongebruikelijk – en soms zelfs aangewezen – is, zich nader te doen informeren omtrent hetgeen waarover een getuige zal kunnen verklaren, indien deze als zodanig zal worden opgeroepen. Immers, zodanige informatie kan van belang zijn bij een in het kader van de verdediging te nemen beslissing om een persoon al dan niet als getuige op te roepen of van een reeds opgeroepen getuige af te zien.
Ervan uitgaande dat in beginsel iedere vorm van (zaaksgebonden) contact een zekere beïnvloeding inhoudt, dient derhalve in concrete gevallen aan de hand van de feiten en omstandigheden te worden vastgesteld of sprake is van een uiting die kennelijk bedoeld is om de verklaringsvrijheid van de getuige te beïnvloeden. Daarvan zal in ieder geval, maar niet uitsluitend, sprake kunnen zijn ingeval gebruik wordt gemaakt van (dwang)middelen als intimidatie, het in het vooruitzicht stellen van een positief gevolg zoals een beloning, of het inwerken op het gemoed, bijvoorbeeld door een beroep te doen op gevoelens van loyaliteit of medelijden.
- feitelijke vaststellingen
Bij de beoordeling of van een strafbare vorm van beïnvloeding als hiervoor bedoeld sprake is geweest gaat het hof uit van de volgende vaststellingen. Daarbij zal ten behoeve van de leesbaarheid de verdachte steeds als verdachte worden aangeduid tenzij uitdrukkelijk anders vermeld.
Verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde verdachte in een strafzaak genaamd ‘Mercedes II’. Ook getuige was destijds verdachte in diezelfde strafzaak. verdachte ’s raadsman medeverdachte 2 heeft aan de rechter-commissaris te Amsterdam kenbaar gemaakt dat de verdediging getuige als getuige wilde horen.
De rechter-commissaris heeft getuige daarop opgeroepen om op 19 januari 2012 als getuige a décharge in de strafzaak tegen verdachte te worden gehoord. Deze oproeping heeft getuige echter niet bereikt. verdachte heeft met de medeverdachte 1 de verblijfplaats van getuige achterhaald.
Op 13 januari 2012 hebben verdachte en medeverdachte 1 getuige in Sluis bezocht en in diens woning met hem over de af te leggen verklaring gesproken. Op 17 januari 2012 hebben verdachte en medeverdachte 4 getuige in Sluis opgehaald en zijn met hem naar Amersfoort gereden, waar hij is afgezet bij een hotel. In de avond van 17 januari 2012 hebben verdachte en medeverdachte 3 getuige daar vervolgens weer opgehaald en zijn met hem naar medeverdachte 2 gegaan. Op diens kantoor in Arnhem heeft een langdurige bespreking plaatsgevonden waarbij opnieuw is gesproken over de verklaring die getuige als getuige zou gaan afleggen. Na afloop van die bespreking hebben verdachte en medeverdachte 3 getuige teruggebracht naar zijn hotel.
Op 19 januari 2012 hebben verdachte en medeverdachte 4 getuige naar de rechtbank in Amsterdam gebracht, waar hij door de rechter-commissaris als getuige zou worden gehoord. getuige heeft die dag echter geen verklaring afgelegd, maar heeft daarentegen ten overstaan van de rechter-commissaris te kennen gegeven dat hij geen verklaring wilde afleggen, omdat deze dan een valse verklaring zou zijn. De rechter-commissaris heeft daarop besloten het verhoor geen doorgang te laten vinden. getuige heeft in dezelfde zin ook met de officier van justitie gesproken. Vervolgens is getuige per trein naar Amersfoort gereisd, waar hij een ontmoeting heeft gehad met verdachte en medeverdachte 4. Daarna is getuige naar Sluis teruggekeerd. Ruim een maand later, te weten op 19 en 23 februari 2012, alsmede op 5 maart 2012, heeft getuige telefonisch met medeverdachte 1 gesproken over door hem af te leggen en in te trekken verklaringen. In deze gesprekken werd ook gerefereerd aan de hierboven weergegeven gebeurtenissen. Uit de inhoud van de gesprekken kan worden afgeleid dat getuige in de zaak Mercedes II twee andere personen valselijk zou beschuldigen en dat verdachte daardoor ‘uit de wind’ zou worden gehouden. Voorts blijkt daaruit dat medeverdachte 1 stelde dat ook hij door een verklaring van getuige problemen met justitie dreigde te krijgen.
- standpunt verdachte
De verdachte heeft erkend dat hij tezamen met medeverdachte 1 een bezoek heeft gebracht aan getuige in Sluis, dat hij later tezamen met medeverdachte 4 getuige in Sluis heeft opgehaald en naar Amersfoort heeft gebracht, dat hij tezamen met medeverdachte 3 getuige in Amersfoort heeft opgehaald en hem naar het kantoor van zijn toenmalige raadsman medeverdachte 2 heeft gebracht, alwaar een bespreking heeft plaatsgevonden en dat hij tenslotte tezamen met medeverdachte 4 getuige naar Amsterdam heeft gebracht ten behoeve van het verhoor bij de rechter-commissaris. Daarbij was het de verdachte erom te doen dat getuige daadwerkelijk op 19 januari 2012 bij de rechter-commissaris in Amsterdam zou verschijnen om een getuigenverklaring in de strafzaak Mercedes II af te leggen. De verdachte heeft evenwel steeds ten stelligste ontkend dat daarbij op enig moment sprake is geweest van enigerlei beïnvloeding van getuige in zijn verklaringsvrijheid.
- betrouwbaarheid verklaring getuige
De verklaring van getuige dat hij gedurende het bezoek van de verdachte en medeverdachte 1 aan hem in Sluis, tijdens het vervoer naar Amersfoort en in het bijzonder gedurende de avond van 17 januari 2012 mede door de verdachte is geïnstrueerd over hetgeen hij bij het geplande getuigenverhoor moest zeggen, is van doorslaggevend belang bij de beoordeling van het tenlastegelegde.
Met betrekking tot de door getuige afgelegde verklaringen, onder meer ter terechtzitting in hoger beroep, heeft het hof de vraag te beantwoorden of en zo ja, in hoeverre deze verklaringen als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt, zulks te meer nu de verdachte iedere betrokkenheid bij het tenlastegelegde, waarover getuige ten aanzien van hem heeft verklaard, ontkent en bestrijdt dat hetgeen in die verklaringen over hem is gezegd juist is en de verdediging de betrouwbaarheid van die verklaringen ook gemotiveerd in twijfel heeft getrokken.
Ter beoordeling van de betrouwbaarheid van een afgelegde verklaring staan in het algemeen diverse wegen open. Zo kan worden gekeken of hetgeen met betrekking tot bepaalde verdachten of overigens is verklaard overeenkomt met of steun vindt in - zo te noemen - objectieve feitelijke gegevens, of de betreffende verklaring ‘uit zichzelf’ (dat wil zeggen, zonder wetenschap vooraf van hetgeen uit het onderzoek reeds naar voren is gekomen) is afgelegd, of de verklaring op andere onderdelen steeds consistent is en of onderdelen van de verklaring zich verdragen met andere in het onderzoek naar voren gekomen gegevens (zie Hof Amsterdam 25 juli 2003, LJN AM1503). Daarnaast kunnen de ouderdom en de complexiteit van de feiten, waarover is verklaard, bij de beoordeling een rol spelen, evenals het motief voor het afleggen van de verklaring.
In het onderhavige geval kan enerzijds worden vastgesteld dat getuige op 19 januari 2012 ‘uit zichzelf’ aan de rechter-commissaris heeft verteld dat hij geen verklaring wilde afleggen, omdat deze dan een valse verklaring zou zijn en dat hij daarbij de gang van zaken met betrekking tot het vervoer naar en het bezoek aan het kantoor van de raadsman van ‘de Marokkaanse man’ (het hof begrijpt: het kantoor van medeverdachte 2, beroep van de verdachte) heeft geschetst en dat zijn verklaring voor een deel bevestiging heeft gevonden in objectieve feitelijke gegevens.
Daar staat tegenover dat getuige destijds ook zelf verdachte was in de strafzaak Mercedes II, waarin hij als getuige was opgeroepen. Het hof dient dan ook bij de toetsing van de betrouwbaarheid van diens verklaring mede onder ogen te zien dat hij in die zaak een eigen belang had. Nu de zaak Mercedes II niet ter beoordeling aan het hof voorligt, is het hof niet bekend met de stukken in die zaak en kan het derhalve de positie van getuige in die zaak niet goed beoordelen. Het hof kan slechts vaststellen dat zijn zaak, op enig moment na de hiervoor beschreven voorvallen, is geseponeerd. Het hof zal zijn verklaringen reeds om die reden met behoedzaamheid dienen te bezien.
Getuige heeft verschillende verklaringen afgelegd over de betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachten bij het tenlastegelegde. Op 19 januari 2012, de dag waarop hij bij de rechter-commissaris als getuige was opgeroepen, heeft hij zijn verhaal gedaan ten overstaan van (achtereenvolgens) de rechter-commissaris en de officier van justitie. Nadien is hij meermalen als getuige gehoord, te weten bij de politie, de rechter-commissaris en ook ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft geconstateerd dat die verklaringen niet consistent zijn en op essentiële punten innerlijk tegenstrijdig. Zo heeft getuige in zijn eerste verklaring onvermeld gelaten dat de tweede man die op 13 januari 2012 bij hem voor de deur stond zijn achterneef, de hem goed bekende medeverdachte 1 bleek te zijn. Ook heeft getuige wisselend verklaard omtrent (onder meer) documenten die verdachte hem tijdens dat eerste gesprek zou hebben laten zien – in zijn eerste verklaring zou dit een lijst zijn geweest met door de rechter-commissaris te horen getuigen, in zijn latere verklaringen een lijst met al zijn oude adressen – het al dan niet bestaan van een afspraak om hem op 17 januari 2012 op te halen en over de vraag of, en zo ja op welke momenten, sprake was van een dreigende sfeer.
Voorts komt uit de tapgesprekken tussen getuige en medeverdachte 1 van 19 en 23 februari en 5 maart 2012 met betrekking tot getuige een beeld naar voren van een persoon die nadrukkelijk en uitgebreid aan het woord is en zich niet laat vertellen wat hij moet doen. De gesprekspartners instrueerden elkaar in die gesprekken over en weer. Voorts werd daarin weliswaar gesproken over een in te trekken en/of af te leggen verklaring van getuige, maar niet is telkens zonder meer duidelijk of dit zag op een af te leggen verklaring in de zaak Mercedes II of een reeds afgelegde verklaring in de onderhavige zaak, Mercedes III.
Dit alles beziet het hof mede in het licht van aanwijzingen dat medische gronden bestaan om te vermoeden dat getuige feit en fictie – minst genomen – onvoldoende van elkaar kan onderscheiden. Het hof verwijst naar de brief met betrekking tot het ontslag van getuige uit Emergis (het hof begrijpt: een instelling voor geestelijke gezondheidszorg) van psychiater psychiater van 24 april 2012 alsmede naar de begeleidende email van naam 2, secretaresse afdeling opname van Emergis. Uit voornoemde brief blijkt onder meer dat getuige van 24 februari 2012 tot en met 23 april 2012 is opgenomen geweest in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg in verband met (onder meer) paranoïde wanen en dat een vermoeden bestond van pseudologia fantastica.
Het hof acht, gelet op al het voorgaande, de verklaringen van getuige onvoldoende betrouwbaar om deze voor het bewijs te bezigen.
- betrouwbaarheid verklaring medeverdachte 1
Anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank is het hof van oordeel dat de eind april 2012 en begin mei 2012 afgelegde, de verdachte belastende, verklaringen van medeverdachte 1 evenmin voldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te kunnen worden gebezigd. medeverdachte 1 heeft in de eerste periode van zijn detentie meermalen verklaard dat de verdachte getuige onder druk heeft gezet om de door hem gewenste verklaring af te leggen en aldus de verklaring van getuige – in grote lijnen – ondersteund. medeverdachte 1 is echter later op die verklaringen teruggekomen. Zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep heeft hij benadrukt dat die verklaringen onjuist waren en aangegeven waarom hij onjuist zou hebben verklaard. Hoewel het hof zijn latere verklaringen op meerdere onderdelen ongeloofwaardig acht, is het hof van oordeel dat evenmin kan worden uitgegaan van de juistheid van zijn verklaringen van met name 28 april en 1 mei 2012. Die verklaringen, in het bijzonder de verklaring dat getuige tijdens het gesprek in diens woning op 13 januari 2012 zou zijn geïntimideerd en dat daarbij sprake was van een dreigende situatie, wijken wezenlijk af van wat getuige hierover heeft verklaard en vinden voorts geen steun in de verklaring van de getuige man 4.
Ook in de inhoud van de telefoongesprekken tussen medeverdachte 1 en getuige van februari en maart 2012 ziet het hof reden de verklaringen van medeverdachte 1 met grote terughoudendheid te bezien. Daaruit wordt immers duidelijk dat ook medeverdachte 1 een belang had bij een verklaring van getuige en dat zij onderling een goede verstandhouding hadden, waarbij medeverdachte 1 getuige voorhield dat zij samen een café in Spanje zouden kunnen openen, wanneer het opzetje met betrekking tot de door getuige af te leggen verklaring zou slagen.
Opmerkelijk acht het hof in dat verband tevens dat getuige ook ter terechtzitting in hoger beroep, waar hij als getuige werd gehoord, opzichtig trachtte medeverdachte 1 te ontlasten en verklaarde dat hem als beloning voor zijn verklaring in het vooruitzicht was gesteld dat hij een café zou krijgen.
Het hof komt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen tot de conclusie dat weliswaar is komen vast te staan dat de verdachte getuige heeft benaderd in verband met diens af te leggen verklaring en met hem over de inhoud van die verklaring heeft gesproken, maar dat onvoldoende is komen vast te staan dat hij het opzet had daardoor de vrijheid van getuige, om onbelemmerd en naar eigen inzicht te verklaren, te beïnvloeden. In het bijzonder is niet komen vast te staan dat de verdachte getuige heeft geïntimideerd, een beloning in het vooruitzicht heeft gesteld of hem anderszins in zijn vrijheid heeft willen belemmeren.
Zoals hiervoor reeds overwogen, acht het hof de verklaringen van getuige en medeverdachte 1 daaromtrent onvoldoende betrouwbaar om deze voor het bewijs te bezigen en voorts acht het hof de verklaringen van man 4 onvoldoende concreet om (mede) op grond daarvan tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Dat laatste geldt eveneens voor de verklaring van H.P. getuige, waarbij het hof aantekent dat het, gezien de medische informatie omtrent de geestesgesteldheid van getuige in die periode, geen betekenis toekent aan de angst die getuige ten overstaan van zijn broer (en anderen) ten toon heeft gespreid.
Nu uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting anderszins is gebleken van voor de verdachte belastende feiten of omstandigheden, zal het hof hem tevens van het onder 2 impliciet cumulatief/ alternatief met betrekking tot getuige tenlastegelegde vrijspreken.
Lees hier de volledige uitspraak.
Zie ook: