Beroep op overmacht: Inschrijfplicht handelsregister in strijd met recht op privacy en/of onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens?

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 juli 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6457

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de Kamer van Koophandel openbaar maken van bepaalde door verdachte verstrekte gegevens onrechtmatig is. Daartoe heeft de verdediging onder meer - kort gezegd - aangevoerd dat de toepasselijke wetgeving in strijd is met het EVRM en dat er onvoldoende waarborgen zijn ter bescherming van de privacy van verdachte, dan wel dat indien en voor zover er wel waarborgen zijn, de Kamer van Koophandel deze waarborgen niet toepast. Ook heeft de verdediging aangevoerd dat de verwerking van persoonsgegevens onrechtmatig is.
 

Oordeel hof

Verstrekking van gegevens

Het hof stelt op grond van de hierboven weergegeven wetsartikelen het volgende vast. Van een natuurlijk persoon, aan wie een onderneming toebehoort, wordt in het handelsregister opgenomen het burgerservicenummer (hierna te noemen: BSN), het geslacht, de geboorteplaats, het geboorteland, de naam, het adres, de geboortedatum en (eventueel) de datum van overlijden. Van deze gegevens zijn alleen de naam, het adres, de geboortedatum en de datum van overlijden voor eenieder in te zien. Daarnaast kan onder bepaalde voorwaarden het adres van een natuurlijk persoon worden afgeschermd. Van een onderneming worden onder andere de handelsnaam, degene aan wie de onderneming toebehoort en de vestiging(en) geregistreerd. Over deze vestigingen wordt onder meer opgenomen het post- en bezoekadres. Al deze gegevens zijn ook voor eenieder in te zien. De gegevens worden door de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) op verzoek verstrekt.

Doelstelling

In artikel 2 Handelsregisterwet 2007 is als een van de doelstellingen opgenomen de bevordering van de rechtszekerheid in het economisch verkeer. In de memorie van toelichting van de Handelsregisterwet 2007 wordt ten aanzien van de doelstelling vermeld dat “het onderhavige register zowel het bijdragen aan het efficiënt functioneren van de overheid ten doel heeft als de doelen waarvoor het handelsregister indertijd is ingesteld. Deze laatste zijn bevordering van de rechtszekerheid in het economische verkeer en bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening. In het handelsregister zijn belangrijke gegevens over en voor ondernemingen en rechtspersonen vastgelegd, zoals bijvoorbeeld wie tekeningsbevoegd is. Door het toegankelijk maken van deze gegevens biedt het handelsregister rechtszekerheid bij het aangaan van overeenkomsten, met zowel leveranciers als afnemers.” Over het openbaar maken van de gegevens wordt het volgende vermeld: “het beginsel van openbaarheid vloeit logisch voort uit een van de functies van het register namelijk het bevorderen van de rechtszekerheid in het economisch verkeer en het bevorderen van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening.” Tot slot wordt vermeld dat “het beginsel van openbaarheid geldt ten aanzien van alle ondernemingen en rechtspersonen die in het register zullen zijn opgenomen, dus ook voor organisatievormen of rechtsvormen die thans niet zijn opgenomen in het handelsregister, zoals eenmanszaken in de landbouw en vrije beroepsbeoefenaren. In de geschiedenis van de Handelsregisterwet 1996 is de kring van ingeschrevenen vaker vergroot …. Destijds is besloten ten aanzien van openbaarheid geen uitzonderingspositie te creëren. Ook thans is geen aanleiding om ten aanzien van ondernemingen en rechtspersonen die nieuw zullen worden opgenomen in het register, een andere koers te varen.”

Het oordeel van het hof

Toegepast op het onderhavige geval stelt het hof vast dat verdachtes naam, privéadres en geboortedatum in het handelsregister geregistreerd worden en voor eenieder op verzoek ingezien kunnen worden. Van zijn onderneming kan ook het post- en bezoekadres worden ingezien, welke, volgens de verklaring van verdachte, hetzelfde is als zijn privéadres. Het privéadres van verdachte kan onder bepaalde voorwaarden op grond van artikel 51 van het Handelsregisterbesluit worden afgeschermd, zodat het niet door eenieder kan worden ingezien.

Ten aanzien van de verkoop van de bij de KvK geregistreerde gegevens betreffende verdachte aan adverteerders, zoals door de raadsman is aangevoerd, wijst het hof op de brief van de Kamer van Koophandel aan verdachte van 2 december 2009, die door verdachte aan het hof is verstrekt. In deze brief wordt vermeld dat verdachtes adres niet zal worden verstrekt aan derden voor mailingdoeleinden, indien hij dit bij inschrijving in het register aangeeft.

Artikel 8 EVRM

Het openbaar maken van de hierboven genoemde gegevens kan een inmenging zijn op het in artikel 8 EVRM vastgelegde recht op privéleven. Deze inmenging kan gerechtvaardigd zijn als deze bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving in het belang van bepaalde in artikel 8 lid 2 EVRM genoemde gronden.

De inmenging in het privéleven is bij wet voorzien. Naar het oordeel van het hof is, in het licht van de in de memorie van toelichting van de Handelsregisterwet 2007 genoemde doelstellingen, de inmenging noodzakelijk in het belang van het economisch welzijn. Uit de memorie van toelichting blijkt, dat aan het opnemen en openbaar maken van gegevens een belangenafweging ten grondslag heeft gelegen en dat de wetgever welbewust heeft gekozen voor de huidige regeling, die ook inhoudt dat bepaalde gegevens betreffende eenmanszaken openbaar zijn. De wetgever is daarbij kennelijk van oordeel geweest dat de daarmee gepaard gaande inbreuk op grondrechten van burgers gerechtvaardigd wordt door en niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te bereiken doelstellingen. Ook worden niet zonder meer alle gegevens openbaar gemaakt, maar heeft de wetgever een keuze gemaakt welke gegevens openbaar zijn en is voorzien in de mogelijkheid om bepaalde gegevens af te schermen, indien het openbaren daarvan een disproportionele inbreuk op het privéleven van een betrokkene zou maken.

Naar het oordeel van het hof is, gelet hier op, niet gebleken dat er sprake is van een onaanvaardbare inbreuk op het recht op privacy, zoals vastgelegd in artikel 8 EVRM.

De enkele omstandigheid dat, zoals is aangevoerd door de verdediging, in het handelsregister ook gegevens van bijvoorbeeld katvangers kunnen staan, maakt niet dat de doelstelling van het register in zijn geheel niet meer gediend zou kunnen worden met de openbaarheid van het register. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat door kwaadwillenden misbruik gemaakt zou kunnen worden van de voor eenieder verkrijgbare gegevens.

Verwerken van persoonsgegevens

Het recht op bescherming van persoonsgegevens is onder andere vastgelegd in artikel 10 van de Grondwet en in artikel 8 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Het recht is uitgewerkt in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Volgens artikel 6 Wbp worden persoonsgegevens in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze verwerkt. Artikel 7 Wbp bepaalt dat persoonsgegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verwerkt. Op grond van artikel 8 sub c Wbp mogen persoonsgegevens worden verwerkt indien dit noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke is onderworpen.

Het hof neemt in aanmerking het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 maart 2017 (zaak C-398/15, ECLI:EU:C:2017:197). In rechtsoverweging 32 overweegt het Hof dat “uit artikel 2, lid 1, onder d), van richtlijn 68/151 volgt dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen opdat de verplichte openbaarmaking betreffende vennootschappen tenminste plaatsvindt voor … de identiteit van de personen die … de bevoegdheid hebben de betrokken vennootschap ten opzichte van derden te verbinden en haar in rechte te vertegenwoordigen ….” Uit artikel 3 van dezelfde richtlijn volgt daarnaast dat deze gegevens ingeschreven worden in een handelsregister en moet een volledig of gedeeltelijk afschrift van de gegevens op aanvraag verkrijgbaar zijn.

Vervolgens overweegt het Hof van Justitie dat de bovengenoemde verwerking van persoonsgegevens in overeenstemming is met een aantal in artikel 7 van richtlijn 95/46 neergelegde toelaatbaarheidsgronden, “namelijk de onder c) genoemde grond met betrekking tot het nakomen van een wettelijke verplichting, de onder e) genoemde grond met betrekking tot de uitoefening van het openbaar gezag of de vervulling van een taak van algemeen belang, en de onder f) genoemde grond met betrekking tot de behartiging van een gerechtvaardigd belang van de voor de verwerking verantwoordelijke of van de derden aan wie de gegevens worden verstrekt.”

Naar het oordeel van het hof zijn voorgaande overwegingen mutatis mutandis van toepassing op de openbaarmaking van gegevens betreffende een natuurlijk persoon die een onderneming drijft.

De verwerking van persoonsgegevens door de KvK is, gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven met betrekking tot de doelstelling van de Handelsregisterwet en het doel van de verwerking, de in de wet vervatte waarborgen, de geboden mogelijkheid tot inzage, correctie en verwijdering van persoonsgegevens en het hierboven aangehaalde arrest van het Hof van Justitie, niet onrechtmatig jegens verdachte.

In het licht van het voorgaande is het hof tevens van oordeel dat er geen grond is voor het stellen van een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
 

Strafbaarheid van de verdachte

Namens verdachte is een beroep gedaan op overmacht. Verdachte zou ter bescherming van zijn privacy en zijn veiligheid geen andere keuze en geen andere mogelijkheid hebben dan niet te voldoen aan de inschrijvingsverplichting. Bij de beoordeling van het verweer stelt het hof voorop dat uitzonderlijke omstandigheden in een individueel geval kunnen meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in overmacht (noodtoestand), dat wil zeggen - in het algemeen gesproken - dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegend heeft laten prevaleren (vgl. Hoge Raad 16 september 2008, LJN BC7938). Van zodanige uitzonderlijke omstandigheden is volgens het hof geen sprake. Het hof betrekt bij dit oordeel dat de door verdachte gestelde belangen om zich niet in te schrijven, door de wetgever al zijn afgewogen bij de totstandkoming van de betreffende wettelijke verplichting.

Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
 

Bewezenverklaring

Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 47 van de Handelsregisterwet.
 

Strafoplegging

Voorwaardelijke geldboete van € 260 met een proeftijd van 2 jaar.

 

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^