Beslissing RC over selectie geheimhoudersstukken na beslag bij Officierszoeking: niet aan de verdediging te bepalen op welke wijze het beslag door OM wordt doorzocht, ook niet als daarbij mogelijk geheimhoudermateriaal zal worden aangetroffen
/Rechtbank Amsterdam 23 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:3330
Op 7 april 2016 heeft bij naam B.V. en naam Trust B.V. een doorzoeking plaatsgevonden door de FIOD onder leiding van officieren van justitie. Daarbij zijn fysieke en digitale stukken in beslag genomen, dit laatste door middel van het maken van een copy van data op de server van naam B.V. (aan de hand van 19 zoektermen op basis van de 6 cases als beschreven in het Aanvangsverbaal d.d. 9 mei 2016). Niet in geschil is dat zich onder dit beslag vermoedelijk stukken bevinden van personen die zich kunnen beroepen op artikel 218 Sv.
In een brief van 2 mei 2016 is door de verdediging van naam B.V. aan de rechter-commissaris “op de voet van artikel 180 Sv” verzocht het ertoe te geleiden dat het verschoningsrecht wordt gerespecteerd, de FIOD en het openbaar ministerie niet langer ongeclausuleerd inzage verkrijgen in data en documenten en dat geheimhouderstukken worden verwijderd uit de data en documenten.
Naar aanleiding van deze brief en de reactie daarop van het openbaar ministerie, zijn partijen door de rechter-commissaris uitgenodigd voor een bijeenkomst op het kabinet met als doel te bezien of tussen het openbaar ministerie en de verdediging afspraken kunnen worden gemaakt over de wijze van doorzoeking van het beslag met inachtneming van het verschoningsrecht. Voorafgaand en na de bijeenkomst is door de verdediging schriftelijk gereageerd.
De bijeenkomst heeft plaatsgevonden op 11 mei 2016. Afgesproken is onder meer dat door de verdediging een lijst wordt overgelegd met namen en mailadressen van zogeheten geheimhouders waarop de inbeslaggenomen data gefilterd zouden moeten worden. Het nog niet aangevangen onderzoek van het beslagen materiaal door het onderzoeksteam is bevroren tot en met de beslissing van de rechter-commissaris.
Bij schrijven van 17 mei 2016 heeft de verdediging vervolgens op detailniveau aangegeven hoe, wat haar betreft, de onderhavige “filterprocedure” er uit zou moeten zien en verschillende voorstellen gedaan waaromtrent, bij gebreke van instemming door het openbaar ministerie, de rechter-commissaris om een beslissing wordt gevraagd. Tevens is verzocht de bevriezing van het onderzoek door het onderzoeksteam aan de data te laten voortduren totdat definitief, eventueel door een raadkamer ex artikel 552a Sv, over de te volgen procedure is beslist.
De officier van justitie is akkoord gegaan met de voorgestelde lijst met namen en mailadressen van (afgeleide) verschoningsgerechtigden en overige zoektermen.
Thans is vooral nog in debat de vraag wie, en onder wiens leiding, moet selecteren op geheimhouderstukken en, ingeval van een onwelgevallige beslissing, of het onderzoek verder bevroren dient te blijven totdat definitief is beslist.
In essentie komt het standpunt van de verdediging erop neer dat de rechter-commissaris een actieve rol moet hebben vanaf het allereerste begin van de doorzoeking van de stukken en bestanden. Zo dient de selectie op geheimhoudermateriaal plaats te vinden onder leiding van de rechter-commissaris, moet het materiaal bewaard worden bij de rechter-commissaris en een nieuwe door de rechter-commissaris aan te stellen (externe) FIOD-medewerker aan de rechter-commissaris te rapporteren, aldus de verdediging. Hierop is op 20 mei 2016 per mail gereageerd door de officier van justitie die tot dit alles geen aanleiding ziet en daarop zijn vervolgens per mail nadere standpunten uitgewisseld tussen openbaar ministerie en de verdediging.
Overwegingen rechters-commissarissen
Naam B.V. en naam Trust B.V. zijn geen kantoren van personen waarop artikel 218 Sv ziet, het zijn geen notaris- en/of advocatenkantoren. De doorzoekingen zijn hier niet verricht onder leiding van een rechter-commissaris, maar door de FIOD onder leiding van een officier van justitie. Bij de doorzoekingen is door de officier van justitie beslag gelegd op fysieke stukken en op digitale bestanden.
Voorop gesteld moet worden dat deze zoekingen en de wijze van beslaglegging onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie plaatsvindt. Op grond van artikel 552a Sv kunnen belanghebbenden zich bij de raadkamer van de rechtbank schriftelijk beklagen over inbeslagneming.
Indien en voor zover de verdediging bedoeld heeft zich bij de rechter-commissaris te beklagen over inbeslagneming is zij niet-ontvankelijk.
Voorts is van belang de notie dat voor de waarheidsvinding onderzoek mag worden gedaan aan in beslag genomen voorwerpen teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. Gegevens die op een gegevensdrager zijn opgeslagen, zijn daarvan niet uitgezonderd. Het gaat hier weliswaar om een grote hoeveelheid data, maar computerbestanden of e-mailboxen lenen zich naar hun aard niet eenvoudig voor gespecificeerde inbeslagneming en afzonderlijk onderzoek. Dat onder de gegevens zich ook mogelijk geheimhoudergegevens bevinden is inherent aan de wijze van inbeslagneming, maar dit maakt niet meteen dat sprake is van een inbreuk op rechten. Het is niet aan de verdediging te bepalen op welke wijze het beslag door het openbaar ministerie wordt doorzocht, ook niet als daarbij mogelijk geheimhoudermateriaal zal worden aangetroffen. Het is in zijn algemeenheid prettig indien overleg kan plaatsvinden tussen verdediging en openbaar ministerie over de te volgen werkwijze. Het is echter niet de bedoeling dat de FIOD helemaal geen onderzoek op de data meer kan doen, omdat er mogelijk op geheimhouderstukken wordt gestuit.
Tegen deze achtergrond is het volgende juridische toetsingskader van belang.
Volgens vaste jurisprudentie dient bij een onderzoek als het onderhavige gewaarborgd te zijn dat de in beslag genomen gegevensdragers op de voet van artikel 125l Sv worden onderzocht op een wijze waarbij het verschoningsrecht van de beroepsgeheimhouder niet in het gedrang komt.
Alleen onder zeer bijzondere omstandigheden is inbreuk op het verschoningsrecht toelaatbaar. Het is dan aan de rechter-commissaris om te beoordelen of bepaalde brieven of geschriften redelijkerwijs kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. Door het openbaar ministerie is hier (nog) niet gesteld dat sprake zou zijn van zeer bijzondere omstandigheden die maken dat in deze casus de waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht.
Toetsingskader voor de beoordeling van het beslag voor zover dat betrekking heeft op verschoningsgerechtigden vormt dan artikel 98 Sv, zoals dat luidt sinds 1 maart 2015, en voor het digitale beslag is dat artikel 125l Sv. Op grond van deze artikelen worden geen stukken in beslag genomen en/of gegevens doorzocht waarop het verschoningsrecht berust, tenzij het gaat om zogeheten corpora en/of instrument delicti (artikel 98, vijfde lid Sv). Brieven en geschriften die het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend zijn volgens de Hoge Raad überhaupt geen object van het verschoningsrecht. Dit betekent dat naar corpora en instrumenta delicti steeds mag worden gezocht, tenzij daarbij inbreuk wordt gemaakt op het geheime karakter van andere stukken.
In de praktijk heeft zich een met waarborgen omgeven procedure ontwikkeld – ook door de Hoge Raad meermalen goedgekeurd – waarbij in grote lijnen het erop neerkomt dat in onderzoeken als het onderhavige met een omvangrijk beslag op digitale bestanden eerst gefilterd wordt door een speciaal aangestelde FIOD-medewerker op geheimhoudermateriaal die niet aan het onderzoek verbonden is. Het mogelijke geheimhoudermateriaal wordt vervolgens aangeboden aan de rechter-commissaris, op het kabinet bewaard en vervolgens worden de betrokken geheimhouders uitgenodigd om zich, desgewenst in aanwezigheid van een gezaghebbend lid van de beroepsgroep, uit te laten over de volgende vragen:
- Is het een stuk/bestand waarop het verschoningsrecht ziet;
- Zo ja, wordt een beroep gedaan op het verschoningsrecht;
- Zo ja, is sprake van zogeheten corpora en/of instrumenta delicti.
Vervolgens neemt de rechter-commissaris een beslissing, waartegen door de verschoningsgerechtigde zelf op grond van artikel 98, vierde lid Sv een klaagschrift kan worden ingediend. In die procedure kan ook worden geklaagd over de wijze van doorzoeken.
Beslissingen
Tegen de achtergrond van het hier eerder vooropgestelde en geschetste toetsingskader is in het onderhavige geval de werkwijze die door de officier van justitie wordt voorgestaan en toegelicht in de mail van 20 mei 2016 zorgvuldig te noemen. Deze werkwijze komt naar het oordeel van de rechters-commissarissen meer dan voldoende tegemoet aan de belangen van eventuele verschoningsgerechtigden.
Het verzoek tot aanstelling van een nieuwe (externe) FIOD-medewerker die onder leiding van de rechter-commissaris gaat opereren, wordt afgewezen. Voor het doorzoeken van stukken en bestanden op geheimhoudermateriaal heeft het openbaar ministerie thans een werkwijze voorgesteld, waarin een rol is toebedeeld aan een zogeheten FIOD geheimhoudermedewerker die niet inhoudelijk bij de zaak betrokken is en aan de hand van de door de verdediging aangedragen lijst voor de eerste filtering zal zorgdragen. In dit geval is ook een officier van justitie ingezet die niet bij het onderzoek betrokken is en met wie de FIOD geheimhoudermedewerker kan overleggen. Het inzetten van een dergelijke FIOD geheimhoudermedewerker en/of geheimhouders officier van justitie is, zoals gezegd, niet ongebruikelijk, efficiënt en als zodanig niet in strijd met het doel van de wettelijke bepaling. Het gaat er immers om juist het verschoningsgerechtigde materiaal te (onder)scheiden van het overige.
Daarbij moet worden opgemerkt dat zoekingen als de onderhavige niet uitzonderlijk zijn en er doorgaans veel materiaal te doorzoeken valt. FIOD medewerkers zijn daartoe bij uitstek geschikt. De rechter-commissaris heeft in dit stadium van het strafrechtelijke onderzoek, waarin doorgaans nog geen vordering door het openbaar ministerie is gedaan, geen tot weinig informatie over het lopende strafrechtelijke onderzoek en de verdenking. Ook beschikt hij/zij doorgaans over minder technische mogelijkheden en kennis over het doorzoeken van (zeer) grote digitale bestanden. Waarom, zoals door de verdediging wordt verzocht, genoemde FIOD medewerkers niet, of alleen op het kabinet onder leiding van een rechter-commissaris, zouden moeten selecteren valt niet in te zien. Er zijn tot op heden geen feiten en/of omstandigheden gebleken die de argwaan richting de FIOD, waarvan blijk wordt gegeven met dit verzoek, rechtvaardigen. Overigens is er om dezelfde redenen veel voor te zeggen om de oorspronkelijke image als back-up te bewaren bij de digitale afdeling van de FIOD en buiten het bereik van het onderzoeksteam. Het bewaren van de oorspronkelijke image is gebruikelijk voor het geval het openbaar ministerie nog een vordering wenst te doen. Er is thans geen goede grond aan te wijzen voor een bewaarplicht van dit materiaal in een kluis op het kabinet.
Het verzoek van de verdediging te gelasten dat het onderzoek op het beslag bevroren blijft totdat definitief, eventueel door een raadkamer (van de Hoge Raad) ex artikel 552a Sv, is beslist op voornoemde punten, wordt eveneens afgewezen. Naar ons oordeel is de door de officier van justitie voorgestelde selectieprocedure van het geheimhoudermateriaal zorgvuldig, zodat na ommekomst daarvan het onderzoek naar de beslagen data, dat nog niet is aangevangen, van start kan gaan. Een andersluidend standpunt zou een nodeloze vertraging opleveren en een onacceptabele frustratie van het onderzoek met zich brengen. Een bevriezing van onderzoek op beslag hangende de raadkamerprocedure komt alleen toe aan een verschoningsgerechtigde zelf die ex artikel 552a Sv een klaagschrift indient met een klacht over inbreuk op zijn verschoningsrecht en/of betwisting van corpora/instrumenta delicti. Dan wordt het onderzoek naar het (mogelijke) geheimhouderdeel van het beslag bevroren. Of er materiaal is/wordt aangetroffen waarop het verschoningsrecht ziet, of en zo ja door wie een beroep wordt gedaan op het verschoningsrecht, of er sprake is van corpora/instrumenta delicti etc., dit zijn allemaal kwesties die nog moeten blijken.
Het is de vraag of tegen de onderhavige beslissingen een rechtsgang open staat. Artikel 180 Sv noch artikel 182 Sv lijkt hier in te voorzien. Mocht de verdediging een bezwaarschrift indienen en de raadkamer dit ontvankelijk achten is naar het oordeel van de rechter-commissaris een bevriezing van het beslag totdat op dit bezwaar definitief is beslist evenmin aan de orde om dezelfde redenen als hiervoor genoemd.
Samengevat komen de rechters-commissarissen tot de volgende conclusies:
- Voor zover de verdediging zich beklaagt over het beslag is het niet-ontvankelijk;
- De belanghebbende bij het beslag kan op grond van artikel 552a Sv een klaagschrift indienen;
- Het is niet aan de verdediging te bepalen op welke wijze het beslag wordt doorzocht op geheimhoudermateriaal;
- De door het openbaar ministerie voorgesteld werkwijze doet recht aan het verschoningsrecht;
- Er bestaat geen aanleiding tot aanstelling van een nieuwe FIOD-medewerker;
- De oorspronkelijke image kan als back-up bewaard blijven op de digitale afdeling van de FIOD, buiten bereik van het onderzoeksteam;
- Eventueel geheimhoudermateriaal wordt aangeboden aan de rechter-commissaris en bewaard op het kabinet, waarna de gebruikelijk procedure van uitnodigen van verschoningsgerechtigden wordt gevolgd die (zelf) tegen een beschikking van de rechter-commissaris een rechtsmiddel kunnen aanwenden;
- De bevriezing van het onderzoek op het beslag wordt opgeheven.