Bestuurder veegwagen ziet bij achteruitrijden een voetganger over het hoofd. Geen aanmerkelijke schuld in de zin van art. 6 WvW, wel overtreding van art. 5 WvW.

Rechtbank Roermond, 11 juli 2012 LJN BX0480

Op 31 augustus 2011 rijdt de bestuurder van een veeg/reinigingswagen, op het moment dat voetgangster – die voor hem ten allen tijde waarneembaar is geweest – zich achter het voertuig bevond, achteruit op de weghelft bestemd voor het hem tegemoetkomende, waardoor het voertuig in botsing komt met voetgangster. Voetganger komt als gevolg hiervan ten val. Het achteruitrijdende voertuig rijdt vervolgens over voetgangster, komt tot stilstand en rijdt vervolgens vooruit, nogmaals over voetgangster. Voetgangster komt als gevolg van dit ongeval te overlijden.

De bestuurder wordt overtreding van de art. 6 WvW (primair) en art. 5 WvW (subsidiair) ten laste gelegd.


De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Daartoe heeft de OvJ aangevoerd dat op verdachte een bijzondere zorgplicht rustte. Verdachte had het slachtoffer kunnen en moeten zien, te meer daar de veegwagen van verdachte is uitgerust met spiegels en camera’s, zodat ook verkeer achter de veegwagen kan worden waargenomen.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard, met dien verstande dat vrijspraak dient te worden uitgesproken van het ten laste gelegde ‘zonder verkeersnoodzaak’. Verdachte had immers de plicht om het wegdek te reinigen moest vanwege de geparkeerde auto en de stand van de veegborstels gaan rijden op de andere weghelft.

De rechtbank oordeelt dat de omstandigheid dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien, hoewel zij voor hem waarneembaar moet zijn geweest waarop verdachte zijn rijgedrag had kunnen en moeten aanpassen, niet voldoende is om te spreken van schuld in de zin van art. 6 WvW. Wél acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en komt tot een veroordeling tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden.

Anders dan de officier van justitie is de rechtbank voorts nog van oordeel dat het gegeven dat verdachte met zijn veegwagen moet worden beschouwd als bijzonder verkeer en daardoor met een bijzondere zorgplicht, niet van invloed is geweest op de falende waarneming van verdachte en daarmee op het ongeval. Dat geldt ook voor de bijzondere verrichting - het achteruit rijden - die verdachte heeft gemaakt.

Met de verdediging is de rechtbank voorts van oordeel dat er voor verdachte een verkeersnoodzaak was om aan de linkerkant van de weg als het ware tegen het verkeer in te rijden en vervolgens achteruit te rijden.
Print Friendly and PDF ^