Bestuurders zorginstelling vrijgesproken miljoenen PGDB-fraude

Rechtbank Rotterdam 11 februari 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:1163

De verdachte en zijn medeverdachte naam medeverdachte hebben met de aan hen gelieerde vennootschappen naam medeverdachte rechtspersoon 1 en naam medeverdachte rechtspersoon 2 in 2012 de zorgaanbieder naam medeverdachte rechtspersoon 3 opgericht. Zij zijn begonnen met een pand aan de adres in Zaandam waar zeven cliënten konden verblijven en zorg konden ontvangen. Op een later moment werd het werkgebied van naam medeverdachte rechtspersoon 3 uitgebreid en verbleven cliënten ook in andere panden in Zaandam, maar ook in Alkmaar, Purmerend en Utrecht. De zorg die de cliënten hebben gekregen werd volledig bekostigd uit het persoonsgebonden budget van de cliënten.

De verdachte en zijn medeverdachte worden er kortweg van verdacht dat zij met naam medeverdachte rechtspersoon 3 en de aan hen gelieerde vennootschappen een criminele organisatie hebben gevormd om het volledige pgb van hun cliënten te innen zonder dat zij de zorg die zij daarvoor zouden moeten leveren, ook daadwerkelijk hebben geleverd. Het pgb-geld zou aan naam medeverdachte rechtspersoon 3 (en daarmee indirect aan de verdachte en zijn medeverdachte) worden betaald op grond van valse facturen die werden ingediend bij het zorgkantoor van Zilveren Kruis (verder: het zorgkantoor) en later bij de Sociale Verzekeringsbank (verder: SVB). Het geld dat de verdachte daarmee binnenkreeg zou zijn verduisterd en witgewassen.

Feitelijke leiding geven

Onder de feiten 2, 3 en 4 subsidiair en onder feit 5 wordt de verdachte verweten dat hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de door naam medeverdachte rechtspersoon 3 gepleegde strafbare feiten verduistering, valsheid in geschrift, witwassen en het niet voeren van een juiste administratie in de zin van de Wmg.

Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan. Pas wanneer die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.

Hierna zal daarom eerst worden ingegaan op de vraag of naam medeverdachte rechtspersoon 3 zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.

Persoonsgebonden Budget

Voor een goed begrip acht de rechtbank het noodzakelijk om eerst inzicht te verschaffen in het systeem van het pgb en de plaats daarvan binnen het systeem van de zorgverlening op grond van, tot 1 januari 2015, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en, vanaf 1 januari 2015, (onder meer) de Wet langdurige zorg (Wlz). De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

Geïndiceerde uren volgens de AWBZ

In de ten laste gelegde periode tot 1 januari 2015 hadden Nederlandse ingezetenen op grond van de AWBZ aanspraak op zorg ter voorkoming van ziekten en ter voorziening in hun geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging.

Op grond van de AWBZ kon een verzekerde de zorg die hij/zij nodig had, zelf inkopen met behulp van een pgb. De persoon die van het zorgkantoor een pgb krijgt toegekend, wordt hierna de budgethouder genoemd. In de onderhavige zaak hebben alle cliënten van naam medeverdachte rechtspersoon 3 een pgb toegekend gekregen.

Op grond van de Regeling subsidies AWBZ kon de budgethouder in ten laste gelegde periode tot 1 januari 2015 het toegekende budget uitsluitend gebruiken voor betaling van één van de volgende zorgvormen: persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, vervoer en kortdurend verblijf. Ook langdurig verblijf kan uit het het pgb worden vergoed (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5131).

De in de tenlastelegging genoemde personen hebben een indicatie voor een Zorgzwaartepakket (ZZP). Een ZZP is een volledig pakket van zorg dat aansluit op de kenmerken van de budgethouder en de zorg die de budgethouder nodig heeft. Een budgethouder krijgt een dergelijke indicatie wanneer hij/zij zorg met verblijf, dus voortdurend nabije zorg, een beschermde woonomgeving, permanent toezicht of een therapeutisch leefklimaat nodig heeft. In de indicatie staat welke zorg en hoeveel zorg de budgethouder nodig heeft. Het betreft een mix van zorgfuncties waarbij een totaal gemiddelde tijdsbesteding is vermeld met een daarbij behorend bedrag.

Het hierboven beschreven systeem leverde voor de zorgaanbieders problemen op bij het declareren van de zorguren, omdat het voor hen onmogelijk bleek om te beoordelen hoeveel zorguren er werden geleverd aan individuele budgethouders die in een kleinschalig wooninitiatief woonden. De zorgkantoren gedoogden daarom dat anders dan in artikel 2.6.9. van de Regeling subsidies AWBZ was bepaald, in het geval van budgethouders die in een dergelijk wooninitiatief verbleven op de zorgfacturen niet het aantal gewerkte uren werd vermeld, maar maandelijks 1/12 deel van het totale pgb werd gedeclareerd.

Geïndiceerde uren volgens de Wlz

Per 1 januari 2015 trad de Wlz in werking en daarmee kwam een einde aan de gedoogregeling. Wel veranderde de situatie in die zin dat toekenning van zorg niet langer op basis van uren plaatsvond. De Wlz bepaalde vanaf dat moment dat de budgethouder zorg kon inkopen wanneer er sprake was van een behoefte aan permanent toezicht of 24-uurszorg in de nabijheid. De budgethouder kan met een dergelijke indicatie aanspraak maken op een zorgpakket dat niet uitgaat van een specifiek aantal uren, maar van 24-uurszorg. Blijkens informatie van de SVB kon op de facturen ter declaratie van en verantwoording voor het verlenen van deze 24-uurszorg worden volstaan met het vermelden van een vast maandbedrag.

Wanneer is er sprake van 24-uurszorg

Artikel 3.2.1 van de Wlz bepaalt als volgt:

Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:

a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of

b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,

1. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of

2. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.

De Wlz geeft echter geen nadere invulling aan het begrip ‘in de nabijheid’ en ook in andere regelgeving is dit begrip niet verder gedefinieerd. Uit de memorie van toelichting bij de Wlz (Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 3, p. 148-149) volgt evenwel dat met 24-uurszorg in de nabijheid wordt bedoeld dat zorg en toezicht weliswaar gedurende de gehele dag in de nabijheid nodig is, maar daarbij geen permanente observatie nodig is. Het gaat dus om een vorm van beschikbaarheid van zorg die voor een groot deel bestaat uit meer passief toezicht. De zorg is echter wel nodig op zowel geplande als ongeplande zorgmomenten. De verzekerde heeft bovendien behoefte aan een zorgverlener die voortdurend in de nabijheid verkeert. De afstand tussen de verzekerde en zorgverlener moet dus beperkt zijn en de hulp moet snel beschikbaar zijn.

Beoordeling van het ten laste gelegde

Feit 3: valsheid in geschrift

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de facturen onjuiste informatie bevatten over het aantal uren zorg dat en de zorgvorm die is geleverd door naam medeverdachte rechtspersoon 3. Enkele facturen gericht aan de op de tenlastelegging genoemde naam cliënt 1 en naam cliënt 2 zijn ook nog verkeerd gedateerd. Op deze manier is door naam medeverdachte rechtspersoon 3 aan het zorgkantoor doorgegeven dat zij meer uren zorg heeft verleend dan daadwerkelijk het geval was. naam medeverdachte rechtspersoon 3 heeft op die manier het gehele pgb van hun cliënten gedeclareerd. Dit gebeurde op grote schaal en is daarmee opzettelijk gebeurd.

Beoordeling

De personen die genoemd worden op de tenlastelegging, te weten naam cliënt 2, naam cliënt 1, naam cliënt 3, naam cliënt 4 en naam cliënt 5, waren allemaal cliënten bij naam medeverdachte rechtspersoon 3 met een ZZP-indicatie die woonden in een woning van naam medeverdachte rechtspersoon 3. De facturen die naam medeverdachte rechtspersoon 3 bij het zorgkantoor en later bij de SVB heeft ingediend waren allemaal voor een bedrag dat gelijk stond aan 1/12 van het totale jaarlijkse pgb dat aan deze personen was toegekend. De verdachte en zijn medeverdachte hebben verklaard dat de reden hiervoor was dat al deze personen in een woonitiatief verbleven en dat zij aan al deze personen 24-uurszorg leverden. Dat maakte volgens de verdachte en zijn medeverdachte dat op deze facturen niet gespecificeerd hoefde te worden hoeveel uren zorg er precies zouden zijn verleend.

De rechtbank vindt dat kan worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging genoemde facturen zorgvormen en uren bevatten die niet overeenkomen met de zorg die daadwerkelijk geleverd is.

Zoals hierboven beschreven hoeven pgb-declaraties niet gespecificeerd te worden als er sprake is van verblijf in een kleinschalig wooninitiatief (tot 1 januari 2015) of van 24-uurszorg (na 1 januari 2015). In het geval van naam medeverdachte rechtspersoon 3 vindt de rechtbank dat kan worden vastgesteld dat er alleen op de locatie naam locatie sprake was van een kleinschalig wooninitiatief en van 24-uurszorg in de nabijheid. Op basis van het dossier of de verklaringen van de verdachte kan niet worden vastgesteld dat op de andere locaties sprake was van een kleinschalig wooninitiatief of dat er sprake was van 24-uurszorg in de nabijheid. Weliswaar is dit laatste begrip niet erg concreet gedefinieerd in de wetstekst en de parlementaire geschiedenis, maar naar het oordeel van de rechtbank kan het niet zo worden uitgelegd dat de door de verdediging aangevoerde omstandigheden dat er altijd één persoon 24-uursdienst had die tijdens die dienst alle woningen van naam medeverdachte rechtspersoon 3, gelegen in Zaandam, Wormerveer, Purmerend en Utrecht, bediende, dat de coaches 24 uur per dag voor hun cliënt telefonisch bereikbaar waren en dat er bij alle woningen van naam medeverdachte rechtspersoon 3 personeel in de buurt woonde, voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake was van 24-uurszorg in de nabijheid. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de personen die in de tenlastelegging zijn genoemd, met uitzondering van naam cliënt 4, die in de woning aan de adres in Zaandam verbleef, niet daadwerkelijk 24-uurszorg ontvangen, terwijl dit wel zo door naam medeverdachte rechtspersoon 3 is gefactureerd en verantwoord.

Daarnaast blijkt uit het dossier, maar ook uit de verklaring van de verdachte bij de politie en ter terechtzitting, dat er binnen naam medeverdachte rechtspersoon 3 werd geschoven met zorgvormen, bijvoorbeeld door groepsbegeleiding te geven in plaats van individuele begeleiding terwijl een indicatie voor individuele begeleiding was afgegeven. Op de facturen werd dit verantwoord overeenkomstig de zorgovereenkomst en dus overeenkomstig de toekenningsbeschikking, waarmee de individuele begeleiding werd gefactureerd en verantwoord terwijl die individuele behandeling feitelijk niet was verleend maar in plaats daarvan groepsbehandeling werd verleend. De op de facturen vermelde zorg komt daarmee niet overeen met de daadwerkelijk door naam medeverdachte rechtspersoon 3 geleverde zorg. Enkele facturen terzake van naam cliënt 1, naam cliënt 2 en naam cliënt 3 zijn daarnaast geantedateerd.

Gezien het voorgaande zijn de facturen die door (een medewerker van) naam medeverdachte rechtspersoon 3 ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde personen zijn opgemaakt, strikt genomen vals en valselijk opgemaakt.

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dat ook opzettelijk is gebeurd. De rechtbank komt niet tot dat oordeel ten aanzien van de gedeclareerde 24-uurszorg. Door de verdediging is aannemelijk gemaakt dat het de intentie van de verdachte en de medeverdachte was om de administratie op de juiste wijze bij te houden. Ze hebben herhaaldelijk geprobeerd om informatie in te winnen bij de zorgkantoren over de juiste manier van factureren. Deze zorgkantoren konden of wilden geen antwoord geven op de vragen die vanuit naam medeverdachte rechtspersoon 3 werden gesteld. Daarnaast hebben zij over de wijze van factureren informatie ingewonnen bij een andere zorgaanbieder die hen adviseerde om voor de geleverde zorg het totale pgb in 12 gelijke delen bij het zorgkantoor in rekening te brengen. Bovendien hebben zij in augustus 2014 via de bewindvoerder van een budgethouder een e-mail van het zorgkantoor ontvangen dat de facturen bij 24-uurszorg niet gespecificeerd hoefden te worden. Op basis van het dossier kan daarnaast niet worden vastgesteld dat de rectificatie van deze e-mail, die per brief in januari 2015 naar naam medeverdachte rechtspersoon 3 zou zijn gestuurd, naam medeverdachte rechtspersoon 3 ook daadwerkelijk bereikt heeft. Ook na 1 januari 2015 werd door SVB informatie verstrekt dat bij 24-uurszorg de facturen niet hoefden te worden gespecificeerd.

Naar aanleiding van het uitblijven van antwoorden door de zorgkantoren en het feit dat in de ten laste gelegde periode de facturen door de zorgkantoren en later de SVB telkens werden goedgekeurd en uitbetaald, ook nadat er bij naam medeverdachte rechtspersoon 3 verschillende huisbezoeken hadden plaatsgevonden, is bij naam medeverdachte rechtspersoon 3 de indruk ontstaan dat zij de door haar geleverde zorg kon factureren als 24-uurszorg en heeft zij ervoor gekozen om op de facturen geen nadere urenspecificatie te vermelden. De rechtbank merkt op dat dit in de ogen van de rechtbank niet de juiste keuze is geweest omdat naam medeverdachte rechtspersoon 3 niet ten aanzien van alle op de tenlastelegging genoemde personen daadwerkelijk 24-uurszorg heeft verleend. Gezien echter de uitvoeringspraktijk van de zorgkantoren die ook wordt ondersteund door de brief van het Zorginstituut Nederland van 11 april 2018 en de informatie van SVB, vindt de rechtbank, dat niet bewezen kan worden dat de verdachte als medepleger of naam medeverdachte rechtspersoon 3 met de verdachte als feitelijke leidinggever de betreffende facturen willens en wetens in strijd met de waarheid heeft opgemaakt.

Voor zover de verdachte als medepleger of naam medeverdachte rechtspersoon 3 met de verdachte als feitelijke leidinggever op de betreffende facturen heeft geschoven met zorgvormen danwel deze heeft geantedateerd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wel opzet had op het valselijk opmaken van deze facturen. Verdachte was er blijkens zijn verklaring op de terechtzitting immers van op de hoogte dat op de betreffende facturen zorgvormen stonden vermeld die niet overeen kwamen met de daadwerkelijk geleverde zorg en dat verschillende facturen waren geantedateerd. Nu de zorgkantoren echter accepteerden dat werd geschoven met zorgvormen en naam medeverdachte rechtspersoon 3 haar handelwijze om op facturen, die op verzoek van de zorgkantoren waren aangepast, dezelfde datum te plaatsen als op de oorspronkelijke facturen, meteen heeft aangepast nadat zij hier door de zorgkantoren op was gewezen, is de rechtbank niet tot de overtuiging gekomen dat er bij de verdachte als medepleger of bij naam medeverdachte rechtspersoon 3 met de verdachte als feitelijke leidinggever sprake is geweest van een oogmerk tot misleiding.

De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het aan hem onder feit 3 primair en subsidiair ten laste gelegde.

Feit 2 – verduistering

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat uit de verklaringen van de budgethouders en van oud-werknemers van naam medeverdachte rechtspersoon 3 blijkt dat het uitgekeerde pgb niet werd gebruikt voor het leveren van zorg, maar werd gebruikt voor onder meer het uitkeren van dividend.

Beoordeling

Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat naam medeverdachte rechtspersoon 3 de ten laste gelegde bedragen van in totaal € 454.254,80 op haar rekening gestort heeft gekregen. De vraag die de rechtbank voorligt is of naam medeverdachte rechtspersoon 3 (en daarmee de verdachte) zich dit geld wederrechtelijk heeft toegeëigend.

Naam medeverdachte rechtspersoon 3 stuurde iedere maand een factuur naar de budgethouders ter hoogte van 1/12 van het totale geïndiceerde pgb. Deze facturen werden betaald door de budgethouders zelf (tot 1 januari 2015) of door de SVB die de pgb’s beheerde (vanaf 1 januari 2015). Dit betekent dat naam medeverdachte rechtspersoon 3 de geldbedragen onder zich heeft gekregen uit hoofde van haar functie als zorgaanbieder, ten gevolge van de betaling van facturen. Daaruit volgt dat naam medeverdachte rechtspersoon 3 rechtmatig eigenaar is geworden van het geld en dat zij zich dit geld na ontvangst ervan niet meer wederrechtelijk heeft kunnen toe-eigenen (HR 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3546). De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde verduistering.

De rechtbank maakt daarbij de kanttekening dat zij op basis van het dossier en de verklaringen van de verdachten ter terechtzitting, zoals hiervoor uiteengezet, vindt dat naam medeverdachte rechtspersoon 3 de geïndiceerde zorg niet heeft verleend aan de budgethouders. Dit leidt echter niet tot het ten laste gelegde.

Feit 4 – witwassen

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 4 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er tegenover de betaling van naam medeverdachte rechtspersoon 3 aan naam bedrijf geen tegenprestatie stond. De betalingen aan naam bedrijf bestonden uit geldbedragen die afkomstig waren uit verduistering door naam medeverdachte rechtspersoon 3. Daarmee is sprake van het witwassen van het ten laste gelegde geldbedrag.

Beoordeling

Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat er in ieder geval een bedrag van € 503.424,- is betaald aan naam bedrijf De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij en zijn medeverdachte naam bedrijf hebben opgericht om dagbesteding/groepsbegeleiding aan te kunnen bieden aan de klanten van naam medeverdachte rechtspersoon 3. De bedragen die namens naam medeverdachte rechtspersoon 3 aan naam bedrijf zijn overgemaakt zijn betalingen voor het leveren van deze dagbesteding/groepsbegeleiding.

Om tot een bewezenverklaring voor witwassen te komen is vereist dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de gelden – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf. In het onderhavige geval zou dat betekenen dat het geld waarmee naam bedrijf betaald is, afkomstig zou zijn van valselijk verkregen pgb-gelden. Hierboven is echter reeds geoordeeld dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan verduistering of valsheid in geschrift, en het dossier biedt ook overigens geen aanknopingspunten voor de stelling dat dit geld uit enig ander misdrijf afkomstig zou zijn. De verdachte noch naam bedrijf hebben dit geld daarom witgewassen. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van het hem onder feit 4 primair en subsidiair ten laste gelegde.

Feit 1 – criminele organisatie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de verdachte en zijn medeverdachten een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband hebben gevormd met het oogmerk om pgb-gelden te verduisteren en wit te wassen door middel van valsheid in geschrift. De verdachte heeft als oprichter en bestuurder van naam medeverdachte rechtspersoon 3 een grote rol gespeeld in de organisatie. De bijdrage van de verdachte is dan ook van zodanig gewicht geweest dat er sprake is van een strafbare deelname.

Beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het deelnemen aan een criminele organisatie die tot het oogmerk had het plegen van misdrijven zoals verduistering, valsheid in geschrift en witwassen.

De rechtbank vindt dat op basis van het dossier vaststaat dat naam medeverdachte rechtspersoon 3 niet voldoende (adequate) zorg heeft geleverd aan haar klanten en dat de manier van factureren die naam medeverdachte rechtspersoon 3 heeft gehanteerd, onjuist is geweest. De rechtbank kan echter op basis van dit dossier op geen enkele manier vaststellen dat de verdachte (en zijn medeverdachte) naam medeverdachte rechtspersoon 3 hebben opgericht en in stand gehouden met als doel om strafbare feiten te plegen. De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde.

Feit 5 – niet voeren van een juiste administratie volgens de Wmg

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 5 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de Wmg slechts de verplichting bestaat dat uit de administratie blijkt over welk ZZP de budgethouder beschikt en dat er geen specifieke uren of zorgvormen behoeven te worden gedocumenteerd.

Beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat naam medeverdachte rechtspersoon 3 zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen. Artikel 36 Wmg houdt een verplichting voor zorgaanbieders in om een administratie te voeren waaruit de overeengekomen en geleverde prestaties blijken. Ook moet uit deze administratie blijken wanneer deze prestaties zijn geleverd en ten aanzien van welke cliënt dit is gebeurd. Uit de wettekst kan, zo vindt de rechtbank, niet worden opgemaakt dat het enkele bijhouden van de ZZP’s van budgethouders voldoende is voor het voeren van een administratie in de zin van artikel 36 Wmg. Naam medeverdachte rechtspersoon 3 heeft dus gehandeld in strijd met dit voorschrift.

Opzet

De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of dit strafbare feit opzettelijk is gepleegd. De rechtbank stelt voorop dat in het economische strafrecht het begrip “opzet” in beginsel dient te worden uitgelegd als “kleurloos opzet”. Dit betekent dat het opzet van naam medeverdachte rechtspersoon 3 slechts behoeft te zijn gericht op de gedraging en niet op de wederrechtelijkheid daarvan (vgl. HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:782 en HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT1873, rov. 4.2). Uit de bewijsmiddelen blijkt dat naam medeverdachte rechtspersoon 3 in de periode van 1 januari 2014 tot 27 september 2017 willens en wetens geen administratie heeft gevoerd. Hiermee is het (kleurloos) opzet gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft naam medeverdachte rechtspersoon 3 het niet voeren van een administratie in de zin van artikel 36 Wmg opzettelijk gedaan.

Feitelijke leiding geven

Voor de vraag of de verdachte als feitelijke leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk is voor dat feit zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang (vgl. HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733). De verdachte heeft verklaard dat hij via naam medeverdachte rechtspersoon 1. niet alleen oprichter, maar ook bestuurder was van naam medeverdachte rechtspersoon 3. Hij was binnen naam medeverdachte rechtspersoon 3 verantwoordelijk voor onder meer de administratie. De verdachte was daarmee als bestuurder en leidinggevende van naam medeverdachte rechtspersoon 3 bevoegd om ervoor te zorgen dat er een juiste administratie werd bijgehouden door zijn werknemers en hij had daar ook zorg voor moeten dragen. Dat heeft hij echter niet gedaan - hij heeft juist een sturende en leidende rol gehad bij het niet-bijhouden van een correcte administratie. Door zijn handelen als bestuurder van naam medeverdachte rechtspersoon 3 heeft de verdachte een zodanige bijdrage geleverd aan het complex van gedragingen dat heeft geleid tot het strafbare feit en daarbij heeft de verdachte zodanig initiatief genomen dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedragingen feitelijke leiding te hebben gegeven. Daarmee kan worden bewezen dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de door naam medeverdachte rechtspersoon 3 gepleegde strafbare handelingen.

Bewezenverklaring

  • Feitelijk leiding geven aan een overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 36 van de Wet marktordening gezondheidszorg, opzettelijk begaan

Strafoplegging

  • Geldboete van € 20.000

In de zorgwereld wordt regelmatig gefraudeerd met pgb-gelden met veel schade tot gevolg voor de budgethouders. Om fraude tegen te gaan is het noodzakelijk dat zorgaanbieders bijhouden hoeveel zorg zij verlenen en aan wie zij deze verlenen. Door geen administratie te voeren heeft naam medeverdachte rechtspersoon 3 en, als haar feitelijke leidinggevende, de verdachte schade toegebracht aan dit systeem. Door de zorgkantoren is niet meer na te gaan of de budgethouders de zorg hebben gekregen waar zij recht op hebben. In enkele gevallen is de toekenning van het pgb aan budgethouders zelfs ingetrokken waardoor zij helemaal niet meer in staat waren zorg in te kopen. De verdachte heeft hier kennelijk in het geheel geen oog voor had gehad. Dat klemt te meer nu op basis van het dossier kan worden geconcludeerd dat de verdachte gedurende enkele jaren veel geld heeft verdiend met zijn werkwijze, terwijl zorgaanbieders die op de juiste wijze administreren dergelijke winsten niet kunnen behalen.

Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. ter zake van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert primair een vergoeding van € 1.592.010,51 aan materiële schade. Subsidiair vordert de benadeelde partij een bedrag van € 425.070,80 en meer subsidiair een geldbedrag van € 223.239,73.

De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken en thans niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 5 bewezen verklaarde feit.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^