Betekening appeldagvaarding & art. 588a Sv.
/Hoge Raad 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2666
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Middel
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat verstek kon worden verleend tegen de niet-verschenen verdachte.
Beoordeling Hoge Raad
De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen. Bij de op de voet van art. 434 lid 1 Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, inhoudende als adres van de verdachte [a straat] te [woonplaats] en voorts inhoudende dat de verdachte als "postadres" heeft opgegeven: [b straat] te [woonplaats].
De opgave bij het begin van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van het "postadres" [b straat] te [woonplaats] kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef onder b, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
Uit de omstandigheid dat in het kader van de betekening van de appel- dagvaarding bekend is geworden dat de verdachte nadien op een ander adres in de GBA ingeschreven heeft gestaan en daarna geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande had, kon het Hof niet zonder meer afleiden dat de verdachte het "postadres" [b straat] te [woonplaats] niet wenste te handhaven als adres waar hij een afschrift van de appeldagvaarding wenste te ontvangen.
Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ingevolge het derde lid van art. 588a Sv achterwege kon blijven. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak. (Vgl. HR 27 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4736, NJ 2012/695)
Het middel is terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.