Betekenis van vermelding van maximumbedrag voor conservatoir strafvorderlijk beslag in PV inbeslagneming / beslagexploit & de niet voorgeschreven vermelding hiervan in machtiging ex art. 103 Sv
/Hoge Raad 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:200
De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij beschikking van 27 januari 2017 het klaagschrift van de klager, strekkende tot opheffing van het beslag op en teruggave aan hem van twee voertuigen die onder hem in beslag zijn genomen, deels gegrond verklaard.
De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"1. De inhoud van het klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot teruggave van:
- een motorfiets, merk Harley Davidson, kenteken AA-00-AA,
- een bestelauto, merk Volkswagen, type Caddy, kenteken BB-00-BB,
in de zaak met bovenstaand proces-verbaalnummer op 22 november 2016 inbeslaggenomen onder klager.
(...)
5.3
De inhoudelijke beoordeling
5.3.1
De vaststelling van de feiten
Uit voornoemd proces-verbaal van de Politie Limburg, Team Opsporing, proces- verbaalnummer LBRAD 15002, volgt dat de betreffende voertuigen op 22 november 2016 in beslag zijn genomen onder de klager op het adres a-straat 1 te Venlo op grond van de verdenking van betrokkenheid bij de handel dan wel de productie van verdovende middelen. Op 27 december 2016 is door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken machtiging verleend tot het handhaven van het beslag als conservatoir beslag op de betreffende voertuigen alsmede op een personenauto, merk Mercedes Benz, kenteken CC-00-CC, en een geldbedrag €1.550, een en ander tot een maximum van €81.000.
Uit onderzoek door de politie is onder meer gebleken dat de beslagene op 6 oktober 2016 op heterdaad is aangehouden in een in werking zijnde hennepkwekerij te Cuijk en dat hij op 19 oktober 2016 met de betreffende personenauto, merk Mercedes Benz is gereden naar het perceel b-straat 1 te Koningslust, op welk adres op 20 oktober 2016 een in werking zijnde hennepkwekerij met 632 oogstrijpe hennepplanten is ontmanteld.
5.3.2
De toetsing
In dit geval is er sprake van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering gelegd beslag en dient de rechtbank te onderzoeken
a) of er ten tijde van de beslissing een verdenking bestaat of veroordeling is uitgesproken wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en
b) of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het procesdossier is de rechtbank van oordeel dat er een verdenking van een misdrijf bestaat waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Bovendien is het, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het procesdossier, niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken is, zoals hiervoor al aangegeven, machtiging verleend tot het handhaven van het reeds gelegde beslag als conservatoir beslag op de betreffende voertuigen, waarvan thans de teruggave wordt verzocht, een personenauto, merk Mercedes Benz, kenteken CC-00-CC, en een geldbedrag €1.550, en wel tot een maximum van €81.000. De gezamenlijke geschatte waarde van het conservatoir gelegde beslag bedraagt echter €91.550.
De rechtbank zal, nu de verleende machtiging met €10.550 is overschreden en gelet op de geschatte waarde van de bestelauto merk Volkswagen, type Caddy, kenteken BB-00-BB, zijnde €10.000, daarom bepalen dat deze bestelauto aan klager moet worden teruggegeven onder gegrondverklaring van het klaagschrift ten aanzien van dit voertuig.
De rechtbank zal het beklag voor het overige ongegrond verklaren.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift gegrond met betrekking tot een bestelauto, merk Volkswagen, type Caddy, kenteken BB-00-BB, en gelast de teruggave daarvan aan klager;
- verklaart het klaagschrift voor het overige ongegrond."
Middel
Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte het klaagschrift, voor zover strekkende tot teruggave van de bestelauto, merk Volkswagen, type Caddy, kenteken BB-00-BB, gegrond heeft verklaard.
Beoordeling Hoge Raad
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de wetgever voor het conservatoir strafvorderlijk beslag de regeling van het conservatoir beslag in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot uitgangspunt heeft genomen, zij het met de in art. 94c onder a-f Sv genoemde uitzonderingen. De in die bepaling onder a genoemde uitzondering heeft de wetgever aanleiding gegeven tot het daarna onder b vervatte voorschrift ten aanzien van de vermelding van een maximumbedrag in het proces-verbaal van inbeslagneming of het beslagexploit.
In dat verband heeft de wetgever nog met zoveel woorden tot uitdrukking gebracht dat het belang van het vermelden van het maximumbedrag is gelegen in het kunnen aanbieden van een zekerheidstelling als bedoeld in art. 118a Sv - voorheen art. 118b - alsmede in de kenbaarheid voor derden die in de beslagen voorwerpen mogelijk ook verhaalsobjecten voor hun vorderingen zien.
Daarom moet worden aangenomen dat - evenals dat het geval is in de regeling van het conservatoir beslag in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - met de vermelding van het maximumbedrag niet is beoogd het maximale bedrag aan te geven waarvoor het beslag mag worden gelegd, maar het bedrag waarvoor de beslaglegger een vordering op de beslagdebiteur pretendeert en verhaal beoogt te zoeken.
Een andere opvatting, namelijk dat het aangegeven maximumbedrag de maximale hoogte bepaalt van het te leggen beslag, zou in een geval als het onderhavige kunnen meebrengen dat het openbaar ministerie in zijn recht van verhaal zou worden beknot ingeval ook andere crediteuren hun verhaalsrechten zouden uitoefenen. Niet kan worden aangenomen dat de wetgever een dergelijke afwijking van de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorziene regeling van het conservatoir beslag heeft gewild.
In het verband van een en ander verdient nog opmerking dat aan een vermelding van een maximumbedrag in de op de voet van art. 103 Sv verstrekte machtiging van de rechter-commissaris - zoals hier is geschied - geen zelfstandige betekenis toekomt, nu een dergelijke vermelding, hoewel blijkens de wetsgeschiedenis door de wetgever wenselijk geacht, niet met zoveel woorden is voorgeschreven. (Vgl. HR 31 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4691, NJ 2006/589).
De Rechtbank heeft aan haar beslissing tot gedeeltelijke gegrondverklaring van het klaagschrift kennelijk als haar oordeel ten grondslag gelegd dat de inbeslagneming niet tot een hoger bedrag was toegestaan dan tot het door de Rechter-Commissaris in zijn machtiging genoemde maximale bedrag van €81.000. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Het middel is terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.