Bootongeval Volvo Ocean Race: Schuld in de zin van de artikelen 169 en/of 307 en 308 Sr?
/Rechtbank Den Haag 18 december 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:13010
De verdachte is op 28 juni 2018 -tijdens het evenement Volvo Ocean Race in Scheveningen- betrokken geweest bij een aanvaring tussen de door hem bestuurde RHIB (met daarop zeven passagiers) en een achter hem varende motorboot. De verdachte voer met een snelheid van ongeveer 35 km/u richting de zee en stuurde zijn RHIB net voor de havenmonding naar rechts om in de haven te keren. Voordat hij die manoeuvre maakte, heeft hij onvoldoende gekeken of hij zijn koers veilig kon wijzigen. Daardoor kwam hij in de koers van de motorboot die achter hem voer en die hem op korte afstand was genaderd, waardoor een aanvaring is ontstaan. Als gevolg van die aanvaring is Slachtoffer 1 aan zijn verwondingen overleden.
Achtergrond
Van 23 juni 2018 tot 1 juli 2018 werd de Volvo Ocean Race (hierna: VOR) gehouden in Scheveningen. De gemeente Den Haag had de organisatie van dat evenement uitbesteed aan bedrijfsnaam 1 (hierna: bedrijfsnaam 1. Binnen de VOR werden verschillende activiteiten georganiseerd, waaronder het laten varen van RHIB-boten (rigid-hulled inflatable boat). Voor die activiteit had bedrijfsnaam 1 het bedrijf Naam stichting ) ingehuurd, die op haar beurt het bedrijf bedrijfsnaam 2 inhuurde die RHIB’s met schippers leverde.
Naam 5 (werkzaam bij Naam stichting) heeft verklaard dat Naam stichting door bedrijfsnaam 1 werd ingehuurd voor het RHIB-varen. Naam stichting was samen met bedrijfsnaam 1 verantwoordelijk voor de zogenaamde guest experience: zij voeren tijdens de VOR gasten langs de boten van de VOR en lieten gasten ervaren hoe een RHIB vaart. Er vonden meerdere briefings plaats, waarbij de schippers werden geïnformeerd over het evenement. Op iedere dag dat er een guest experience was, werd een bijeenkomst gehouden met de schippers waarop werd besproken wat die dag wel en niet mocht en waar men die dag wel of niet mocht komen. Aan de schippers is gecommuniceerd dat stapvoets moest worden gevaren en in de Nieuwe Buitenhaven pas snelheid mocht worden gemaakt, aangepast op de weersomstandigheden. Er werd door de RHIB’s ook iets harder gevaren om de mensen te laten ervaren hoe een RHIB vaart. Dat zou in principe buiten de haven gebeuren. Op 28 juni 2018 was besloten om binnen de haven te blijven in verband met de hoogte van de golven.
Naam 1 (directeur van bedrijfsnaam 2 ) heeft verklaard dat bedrijfsnaam 2 door Naam stichting was ingehuurd voor het uitvoeren van RHIB-boot belevingen. Naam stichting gaf de hele week opdrachten aan bedrijfsnaam 2 en Naam 1 briefde de opdrachten van Naam stichting één op één door aan zijn schippers. Vanuit Naam stichting heeft bedrijfsnaam 2 op 28 juni 2018 de opdracht gekregen om niet de zee op te gaan. Het moest een kleine, korte ervaring zijn. Eerst moest stapvoets langs de VOR-boten in de eerste buitenhaven worden gevaren en in de tweede buitenhaven (de rechtbank begrijpt, gelet op de inhoud van het dossier: de Nieuwe Buitenhaven) moesten ze de mensen een korte RHIB-beleving geven, waarbij ze één derde van de normale snelheid zouden varen, met heel nadrukkelijk de opdracht: blijf binnen de pierhoofden. Normaal varen de RHIB’s ongeveer 95 km/u. Naam 1 denkt dat de RHIB’s voor de beleving ongeveer 30 km/u voeren. Omdat het westenwind 4 was, waren er aardige golven, dus zo hadden de mensen al een aardige beleving. In de tweede buitenhaven is een actief gedoogbeleid dat je daar snelheid mag maken. Dat is algemeen bekend. Het gaat om goed zeemanschap. Als er geen deining, wind en stroming zijn, kun je daar best stapvoets varen. Bij westenwind 4 kun je niet stapvoets varen, omdat je dan water in de boot krijgt waardoor de boot door de stroming minder goed bestuurbaar is.
Naam 1 heeft aan de verdachte doorgegeven dat de opdracht was om niet de zee op te gaan.
Vaarregels
De Verordening Scheveningen Haven 2008 (hierna: Havenverordening) die van toepassing is op het havengebied waarin werd gevaren, verbiedt schippers de buitenhavens anders te gebruiken dan als doorvaart van en naar zee (artikel 11, eerste lid en onder a) en in de haven harder te varen van 7 km/u (artikel 11, eerste lid en onder h). Op grond van artikel 11, tweede lid, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen voor het verbod in het eerste lid en onder a.
Naam 2, havenmeester binnen de Scheveningse haven, heeft verklaard dat in de Scheveningse haven het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) en de havenverordening Scheveningen (de rechtbank begrijpt: de hiervoor genoemde Verordening Scheveningen Haven 2008) van toepassing zijn. Het gedeelte waar het ongeval plaatsvond heet de Nieuwe Buitenhaven. Dat gedeelte wordt gebruikt voor het gereedmaken van de boten voor het vertrek naar zee of de binnenkomst in de haven. Vanaf de zee gekomen, passeer je eerst de Nieuwe Buitenhaven en kom je daarna de Oude Buitenhaven in gevaren, waarin de vaartuigen van de VOR lagen. Er was geen ontheffing verleend van het verbod om de haven anders te gebruiken dan voor doorvaart.
De maximumsnelheid in de Nieuwe Buitenhaven is 7 km/u, maar er wordt al jarenlang voor alle boten in het kader van ‘goed zeemanschap’ gedoogd dat daar met een wat verhoogde snelheid wordt gevaren. Volgens artikel 1.04 BPR moeten naar goed zeemanschap alle voorzorgsmaatregelen worden genomen teneinde te voorkomen dat mensen of boten in gevaar komen. Ook wordt gedoogd dat RHIB’s bij slecht weer een rondje in de haven varen, zonder dat ze de zee op gaan. Naam 2 wist niet dat op 28 juni 2018 was besloten dat de RHIB’s op enig moment niet meer de haven zouden verlaten, maar dat zij daar rondjes zouden varen. Als hij dat wel had geweten, dan had hij dat niet gedeeld met de schipper van de andere boot (de rechtbank begrijpt: de Axopar), omdat een beroep wordt gedaan op goed zeemanschap.
Verklaringen van opvarenden van de RHIB van de verdachte
Slachtoffer 2 heeft verklaard dat hij was uitgenodigd om mee te gaan naar een evenement ten tijde van de finish van de VOR. Hij nam Slachtoffer 3 als introducee mee. Het evenement zou onder meer bestaan uit het meevaren op een RHIB. Samen met anderen ging hij aan boord van een RHIB. Ze voeren rustig langs de VOR-boten en de schipper van de RHIB vertelde dat zij niet de haven uit zouden varen, omdat de zee iets te wild was.
Op een gegeven moment heeft Slachtoffer 2 omgekeken. Hij zag dat een boot hen rechts aan het inhalen was. Hij zag dat deze boot twee grote motoren had en dat de boot een stuk sneller voer dan zij en duidelijk op hen in liep. Zijn eerste herinnering daarna is dat hij in het ziekenhuis in Zwolle lag. Hij heeft van anderen begrepen dat hij met zijn hoofd onder water heeft gelegen.
Slachtoffer 2 heeft ruim drie weken in het ziekenhuis in Den Haag gelegen waar ze zijn bekken, arm, blaas en schedel hebben hersteld. Vervolgens heeft hij zeven weken in een ziekenhuis in Zwolle gelegen, waar ze een deel van zijn schedel hebben teruggeplaatst en waar ze hebben gewerkt aan fysiek herstel. Na deze periode is Slachtoffer 2 drie weken opgenomen in een revalidatiecentrum, onder meer voor neurologische revalidatie.
Slachtoffer 6 heeft verklaard dat hij werkzaam is voor een bedrijf dat op 28 juni 2018 een klant-event had georganiseerd waarvoor diverse relaties waren uitgenodigd. Hij had Slachtoffer 7 en Slachtoffer 2 uitgenodigd om die dag als gast van het bedrijf mee te varen op een boot. Eén van de uitstapjes was het varen op een RHIB. Omstreeks 17.30 uur ging men naar de RHIB. Vervolgens zijn zij gaan varen. Ze zijn op een rustig tempo langs de VOR-zeilboten die daar aangemeerd lagen gevaren. Ze zijn daarna richting zee/havenhoofd gevaren. Ze zijn niet voorbij het havenhoofd geweest. De schipper voer telkens ovaaltjes. Inmiddels waren er al meerdere boten daar aan het varen. Na ongeveer drie ovalen gevaren te hebben voeren ze weer richting het havenhoofd. Ze waren al een stukje voorbij de VOR-boten toen de schipper naar rechts instuurde. Hij remde eerst netjes af en voer toen naar rechts. Vanaf dat moment weet Slachtoffer 6 alleen nog dat hij een harde klap kreeg van de rechter zijkant/achterkant. Het volgende moment lag hij in het water onder een boot. Nadat hij boven water was gekomen zag hij een persoon in het water liggen met zijn gezicht in het water. Hij heeft geprobeerd zo hard mogelijk hiernaartoe te zwemmen. Het was heel lastig zwemmen want hij had zijn kleren aan en was nog steeds gedesoriënteerd. Hij is er dus naartoe gezwommen en draaide hem om. Hij zag toen dat het Slachtoffer 2 was. Hij zag dat hij niet ademde en heeft met man en macht geprobeerd diens hoofd boven water te houden. Slachtoffer 6 zag dat Slachtoffer 2 bloed rond zijn mond of neus had. Slachtoffer 2 is even later op een boot getild. Slachtoffer 6 zag dat Slachtoffer 2 ook diverse snijwonden op zijn rug en linkerzijde had. Hij zag de man die achter hem in de boot had gezeten ook in het water liggen. Slachtoffer 6 is naar een boot vlakbij gezwommen en daar de boot in gehesen.
Slachtoffer 7 heeft verklaard dat hij zelf een ervaren zeiler is en dat hij op 28 juni 2018 was uitgenodigd voor een evenement en dat zij zijn gaan varen op een RHIB. Hij was samen met Slachtoffer 6 en Slachtoffer 1. Zij voeren op enig moment vanuit de eerste haven naar de buitenhaven. Daar op die buitenhaven mochten de boten harder varen. Zo hebben zij daar een aantal rondes gevaren tussen de pierarmen. Zij zijn niet op open zee geweest, omdat de zee te onstuimig zou zijn.
De laatste keer voeren ze weer richting open zee en draaide de schipper vlak voor het einde van de pier weer naar rechts. Hij zag en voelde dat zij een scherpe bocht naar rechts maakten en op het moment dat zij naar rechts draaiden, zag hij vanuit zijn ooghoek dat er rechts van hem een boot aan kwam gevaren die recht op hen af kwam. Slachtoffer 7 denkt dat dit schip toen twee tot vier meter bij hem vandaan was. Het enige dat hij van dit schip zag was de boeg. Naar schatting van Slachtoffer 7 ging de boot waar hij op zat ongeveer 20 tot 30 km/u voordat hij naar rechts stuurde. Het schip dat uiteindelijk over hen heen voer had hij nog niet eerder gezien. Omdat het schip hen eerder niet had ingehaald, vermoedt Slachtoffer 7 dat dit schip ook met hoge snelheid voer en dicht op hen gevaren heeft. Meteen nadat Slachtoffer 7 de boeg van dit schip zag, zag en voelde hij dat het schip over de achterzijde van hun boot voer, vlak achter hem langs. Het eerste wat Slachtoffer 7 daarna zag, was dat het achter hem leeg was. De metalen staanders van de twee rijen achter hem waren plat. Achter hem waren ook geen mensen meer. Hij zag vervolgens drie mensen in het water liggen, waarna hij Slachtoffer 1 (de rechtbank begrijpt: Slachtoffer 1 ) op de vloer van hun boot zag liggen. Hij bloedde uit zijn neus en er kwam een gorgelend geluid uit zijn neus.
Hij bemerkte later dat Slachtoffer 5 en Slachtoffer 4, de schipper, Slachtoffer 1 en hijzelf nog op de boot aanwezig waren. Dus Slachtoffer 6 (de rechtbank begrijpt: Slachtoffer 6 ) lag in het water, samen met de twee mensen die achterin hadden gestaan.
Slachtoffer 3 heeft verklaard dat hij samen met Slachtoffer 2 op een RHIB-boot ging. Hij was met Slachtoffer 2 mee. Hen was gezegd dat zij in de haven zouden blijven. Zij hebben een kwartier op en neer gevaren. Ze voeren binnen de haven tussen het deel waar je naar buiten vaart en waar ook de wedstrijdboten liggen waar de havenhoofden zijn. In zijn ooghoek zag hij opeens een andere boot. Het ging zo snel en voor zijn gevoel lag hij meteen in het water. Hij was in paniek omdat je toch hoog moet klimmen maar er geen kracht in hem was om de boot in te klimmen. Hij werd voor in een boot gezet.
Hij is vervoerd naar het ziekenhuis, waar werd geconstateerd dat hij een ingeklapte rechterlong en drie gebroken ribben en schaafwonden had.
Slachtoffer 4 heeft verklaard dat zij op 28 juni 2018 met haar man Slachtoffer 5 aan boord was gestapt van een zogeheten RHIB-boot. Haar man en zij zijn voorin de boot gaan zitten. Achter de schipper stonden nog vijf mensen aan boord die zich aan beugels vasthielden. Zij zijn ongeveer vier keer heen en weer gevaren tussen de haven en de kom die uitkomt op de zee. Toen zij weer richting zee voeren, tussen de havenhoofden, maakte de schipper een bocht naar rechts en hoorde zij een klap. Toen ze achterom keek zag ze, behalve de schipper, nog maar twee andere personen aan boord van hun boot. Drie andere personen lagen in het water. Zij zag dat een man die nog aan boord lag, zwaar gewond was. Zij heeft niet gezien welke boot hen raakte, maar ze zag wel een zwarte boot met de neus in de richting van de basaltblokken. De slachtoffers lagen ook vlakbij deze zwarte boot.
Slachtoffer 5 heeft verklaard dat hij was uitgenodigd om te varen met RHIB’s. Ze gingen met de RHIB vanuit de haven richting zee. Vlak voor ze bij de zee waren ging de RHIB naar rechts. Dit had de stuurman al eerder gedaan, maar deze keer werd de RHIB overvaren door een andere boot. Slachtoffer 5 keek voor de aanvaring naar voren en filmde alles, zodat hij de andere boot niet zag aankomen.
Verklaringen van twee schippers op een RHIB die Getuige waren van de aanvaring
Getuige 1 (werkzaam bij bedrijfsnaam 2) heeft verklaard dat hij op 28 juni 2018 schipper was op een RHIB en Getuige was van de aanvaring. De RHIB van de verdachte voer rechts voor hem in de midden flank op een afstand van ongeveer 25 meter. Getuige 1 zelf voer ongeveer 35 km/u en de boot die werd aangevaren voer ongeveer dezelfde snelheid. Getuige 1 zag dat de RHIB van de verdachte van rechtsachter werd aangevaren door een andere boot. Hij zag dat daardoor drie mensen overboord vielen. Getuige 1 zou nooit op die plek inhalen.
Getuige 2 heeft verklaard dat hij op 28 juni 2018 schipper was op een boot, die achter twee RHIB’s (de rechtbank begrijpt, gelet op de inhoud van het dossier: de RHIB van de verdachte en de RHIB van Getuige 1 ) en een zwarte aluminium boot aan voer. De afstand was tussen de 50 en 100 meter en de snelheid ongeveer 35 km/u. De twee RHIB’s voeren voor de aluminium boot. Net voorbij de ligplaats van de VOR-boten gaf de aluminium boot vol gas. Getuige 2 schat dat de snelheid van de aluminium boot wel opliep tot ongeveer 70 km/u. De boot liep in ieder snel op hem uit. Hij zag dat de zwarte boot de twee RHIB’s aan de rechterzijde wilde inhalen. De meest rechter RHIB maakte een bocht naar rechts en de aluminium boot botste vervolgens tegen de zijkant van deze RHIB aan. Getuige 2 zag dat de punt van de zwarte boot over het dek van de RHIB kwam. Hij zag dat hierdoor de twee achterste banken van de RHIB werden geraakt, waardoor drie mensen te water raakten.
Slachtoffers 1, Slachtoffer 2 en Slachtoffer 3
Uit het schouwverslag van Naam 3 (gemeentelijk lijkschouwer) van 28 juni 2018 blijkt dat Slachtoffer 1 door de aanvaring hoogstwaarschijnlijk inwendige bloedingen en een fractuur van de luchtpijp heeft opgelopen, wat verstikking tot gevolg heeft gehad. Naam 3 concludeert dat sprake is van een niet natuurlijk overlijden als gevolg van een hoog energetische impact.
Uit een geneeskundige verklaring betreffende Slachtoffer 2 blijkt dat bij hem op 28 juni 2018 is geconstateerd dat hij een diepe wond rechts in de buik, een breuk van de linker onderarm en een wond op het voorhoofd had. Ook vermeldt de arts dat het schedeldak is gelift vanwege hersenbloedingen, dat het bekken meerdere ernstige breuken bevat waarvoor Slachtoffer 2 is geopereerd, dat hij veel ribbreuken heeft en blaasletsel heeft. Ten slotte vermeldt de arts dat de geschatte duur van genezing jaren is.
Tijdens een gesprek met de echtgenote van Slachtoffer 2 op 29 juni 2018 deelde zij de politie mee dat zij van de arts gehoord had dat de situatie van haar man zeer kritiek en onstabiel is. Het letsel van haar man bestaat uit schedelbasisfracturen aan de rechterzijde van zijn hoofd, gebroken ribben rechts, een gebroken bekken, een blaasfractuur, een afgescheurde buis van nier naar blaas en een gebroken arm.
Uit de in het dossier gevoegde schriftelijke slachtofferverklaring van Slachtoffer 2 blijkt dat hij niet meer kan werken, dat hij nog altijd aan het revalideren is en dat hij als gevolg van het hersenletsel nog iedere dag wordt geconfronteerd met zijn fysieke en mentale beperkingen.
Uit een geneeskundige verklaring betreffende Slachtoffer 3 blijkt dat bij hem op 28 juni 2018 is geconstateerd dat hij meerdere ribfracturen, een klaplong, een wond op het rechter scheenbeen en een hersenschudding had. Ten slotte vermeldt de arts dat de geschatte duur van genezing zes tot acht weken is.
Slachtoffer 3 heeft in aanvulling op deze gegevens laten weten dat hij tot februari 2019 slechts parttime heeft kunnen werken als gevolg van het langdurige herstel van zijn letsel en dat hij vanaf februari 2019 weer fulltime kon werken.
Schade aan de RHIB van de verdachte
De politie heeft de RHIB onderzocht. De RHIB heeft een open kuip. Uit dit onderzoek is gebleken dat deze RHIB als gevolg van het ongeval krassporen, beschadigingen en afzettingen van materialen van een ander object of vaartuig had. Er is (onder meer) sprake van:
beschadiging van de kap van de buitenboordmotor, welke kap is gescheurd (spoor 1);
beschadiging van de tube aan stuurboord-achterzijde (spoor 7);
verbuiging van de achterste sta-steun naar achteren en naar bakboord (spoor 8).
Foto’s van de schade aan de RHIB zijn in het dossier gevoegd. Ook zijn foto’s van de schade aan de Axopar in het dossier gevoegd.
Verklaring van medeverdachte
Medeverdachte heeft verklaard dat hij op 28 juni 2018 met zijn boot in Scheveningen was. Zijn boot is 11 meter 30 lang, heeft twee buitenboordmotoren van 350 PK per stuk en een helemaal dichte kajuit. Rond 17.30 uur is hij weggevaren met twee opvarenden. Medeverdachte was schipper/gezagvoerder. Zij voeren langs de VOR-boten richting het Noordelijk Havenhoofd. Ze hadden één boot voor hen. Medeverdachte weet niet wat de afstand was, hij denkt 150 meter. Medeverdachte heeft toen gas gegeven richting de open wateren. Hij is vanaf de oude pier iets gaan versnellen, in één lijn met voorgaande boot. Medeverdachte weet niet hoe hard het ging. Hij heeft niet op een radar gekeken. Hij heeft naar de kade gekeken, om zich heen gekeken, naar voren en naar achteren gekeken en is gewoon gaan varen en heeft gas gegeven. Medeverdachte liep met zijn boot in op de voorganger; de afstand werd kleiner. Ze waren vlakbij de uitmonding van de haven en toen zag Medeverdachte dat die RHIB voor hem in één keer een onverwachte manoeuvre maakte. Ze hadden allebei snelheid. Medeverdachte zag dat de RHIB voor hem een soort draai maakte, maar hij zat net even naar de kade te kijken even verderop. Eerst dacht hij dat hij moest uitwijken en daarna dacht hij dat hij de motoren uit moest doen, vol gas achteruit. Ze gingen samen in de richting van het open water. Medeverdachte zag dat de snelheid van de RHIB na de bocht aanzienlijk was verminderd. Door de scherpe bocht naar rechts voer de RHIB plotseling voor zijn boot, waarna de aanvaring is ontstaan. Voordat hij het doorhad, schoof zijn boot over de achterzijde van de RHIB. Hij zette toen de motoren uit om te voorkomen dat de mensen door de schroeven van de boot zouden worden geraakt. Medeverdachte zag drie drenkelingen liggen in het water, die een boot in gehesen werden.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tijdens de RHIB-experience op 28 juni 2018 tussen de 30 en 40 km/u voer, net in planeerstand. Om de gasten op de RHIB die experience te geven, moest hij zorgen dat de boot planeerde en daarvoor was het nodig om snelheid te maken. Hij had in de Nieuwe Buitenhaven al drie of vier rondjes gevaren met de gasten en was toen de enige in de Nieuwe Buitenhaven.
Na het laatste rondje voer hij even terug naar de VOR-boten, waarna hij weer richting zee voer. De verdachte hield in de Nieuwe Buitenhaven zoveel mogelijk rechts, zodat eventuele andere boten hem links konden inhalen. Hij wilde ervoor zorgen dat hij andere, grote, boten niet in de weg zou zitten met zijn manoeuvres. De verdachte was zich ervan bewust dat hij de Nieuwe Buitenhaven voor iets anders gebruikte dan voor doorvaart, maar daarvoor had hij de opdracht gekregen van Naam 1. Ze zouden de laatste rit in de haven blijven en niet met de RHIB de zee op gaan.
De verdachte had goed zicht naar alle kanten. De punt van zijn RHIB lag hoger door de snelheid waar hij mee voer. Op enig moment maakte de verdachte met zijn RHIB een bocht naar rechts. Voordat hij dat deed, keek hij eerst links en rechts. Hij zag toen dat het water rechts van hem volledig vrij was en zag geen andere boten. Hij verminderde daarna zijn snelheid tot ongeveer 15 tot 20 km/u en zette al iets koers in naar rechts. De punt van de boot ging toen iets naar voren en het zou kunnen dat zijn zicht toen iets belemmerd werd. De verdachte keek daarna naar rechts en zette vervolgens de bocht verder in naar rechts. De verdachte heeft op dat moment niet rechtsachter zich gekeken. Op het moment dat hij de bocht verder inzette, hoorde de verdachte rechts van hem het geluid van veel watergesuis. Hij keek over zijn schouder naar rechtsachter en zag toen, op een afstand van ongeveer 10 tot 15 meter, de romp van een andere boot op zich af komen. In een split second gaf de verdachte flink wat gas en stuurde zijn RHIB scherper naar rechts om uit de vaarroute te komen van die andere boot.
Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij op 28 juni 2018 met drie groepen passagiers heeft gevaren. Met de eerste twee groepen was hij nog de zee op gevaren, maar met de derde groep niet. De derde en laatste groep was een rit met zeven passagiers. Hij was met deze groep al een paar keer naar de uitmonding gevaren en was, net voordat je de zee op kunt, uitgeweken naar rechts. Hij liet, voordat hij bij de havenmond kwam, de passagiers ervaren hoe de deining van de zee voelt en accelereerde zijn RHIB dan naar 30 tot 35 km/u. Net voordat hij naar stuurboord ging, haalde hij het gas eraf en stuurde vervolgens naar rechts. Verder heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij op de hoogte was van het feit dat in de Nieuwe Buitenhaven wordt gedoogd dat sneller wordt gevaren dan 7 tot 8 km/u die geldt in de Oude Buitenhaven. Ten slotte heeft de verdachte verklaard dat hij al acht of negen jaar voor bedrijfsnaam 2 werkt als instructeur/schipper met dit soort boten en dat hij dit soort ritten als hobby al ongeveer acht jaar doet, in binnen- en buitenland.
Oordeel rechtbank
De verdachte voer op 28 juni 2018 aan het einde van de middag zeven passagiers rond op zijn RHIB. Hij had vóór deze laatste vaart van die dag de opdracht gekregen om in de haven te blijven varen, omdat de zee te ruw was. Na een aantal rondjes in de haven te hebben gevaren, voer hij weer rustig richting de zee. In de Nieuwe Buitenhaven voerde hij zijn snelheid op naar ongeveer 35 km/u om de passagiers de deining van de zee te laten ervaren. Achter hem voer op dat moment een motorboot (Axopar), die werd bestuurd door medeverdachte. De Axopar liep in op de RHIB van de verdachte, want de onderlinge afstand werd steeds kleiner. De verdachte wilde op enig moment een bocht naar rechts maken, omdat hij niet de zee op mocht varen. Dat had hij al een aantal keer eerder gedaan tijdens deze vaart. Hij keek voor het maken van de bocht eerst links en rechts en zag toen dat het water rechts van hem volledig vrij was. Hij remde af tot ongeveer 15 tot 20 km/u en stuurde al iets naar rechts. De verdachte keek daarna naar rechts en zette vervolgens de bocht verder in naar rechts. Hij keek toen niet rechtsachter zich. Vervolgens hoorde de verdachte het geluid van veel watergesuis en kort daarna volgde de aanvaring met de Axopar. De Axopar is daarbij over een gedeelte van de RHIB gevaren. Slachtoffer 1 lag na de aanvaring zwaargewond aan boord van de RHIB en overleed later aan zijn verwondingen. Slachtoffer 2, Slachtoffer 3 en Slachtoffer 6 raakten door de aanvaring te water en liepen letsel op.
Schuld in de zin van de artikelen 169 en/of 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)?
De belangrijkste vraag in deze zaak is of de verdachte in strafrechtelijke zin schuld heeft aan de dood van Slachtoffer 1 en het letsel van Slachtoffer 2 en Slachtoffer 3 en/of schuld heeft aan de aanvaring met de Axopar, waardoor levensgevaar voor de opvarenden van de RHIB is ontstaan, terwijl het de dood van Slachtoffer 1 tot gevolg heeft gehad.
Schuld in de zin van de artikelen 169 en 307/308 Sr heeft een andere betekenis dan het begrip schuld dat in het normale spraakgebruik gehanteerd wordt. Van schuld is sprake als een verdachte een bepaald gevolg (bijvoorbeeld letsel of de dood) evident niet heeft willen veroorzaken, maar hem dat gevolg toch verweten kan worden, omdat hij anders had kunnen en moeten handelen. Daarbij is niet elke fout die iemand maakt voldoende om in strafrechtelijke zin te kunnen spreken van schuld. Het moet gaan om een verwijtbare, evidente, grotere fout. Anders gezegd: er moet minimaal sprake zijn van ‘aanmerkelijke schuld’ om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Uit vaste rechtspraak volgt dat hierbij moet worden gekeken naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen is niet redengevend voor de mate van schuld.
Het handelen van de verdachte
De verdachte heeft op 28 juni 2018, na de opdracht om niet de zee op te varen maar om in de Nieuwe Buitenhaven te blijven, zijn RHIB net vóór de havenhoofden naar rechts gestuurd, om daar weer om te draaien. Hiermee gebruikte de verdachte de Nieuwe Buitenhaven anders dan voor doorvaart en daarmee handelde hij weliswaar conform zijn opdracht, maar in strijd met de Havenverordening.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte bij het uitvaren naar de Nieuwe Buitenhaven eerst rustig voer, dat hij daarna in de Nieuwe Buitenhaven met zijn RHIB accelereerde naar 30 tot 40 km/u om zijn passagiers de deining van het water te laten voelen en dat hij vervolgens (net voor de havenhoofden) afremde om zijn manoeuvre naar rechts te maken. Hiermee voer de verdachte in de Nieuwe Buitenhaven niet alleen met wisselende snelheden, maar ook sneller dan de daar geldende maximumsnelheid van 7 km/u. Op grond van de verklaring van de verdachte zelf en die van de getuigen Getuige 1 en Getuige 2 gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte zijn snelheid tot kort voor de aanvaring heeft opgevoerd naar ten minste ongeveer 35 km/u, onder meer om in plané te kunnen varen.
De verdachte is een schipper met internationale vaarbewijzen en ruime ervaring op open wateren in binnen- en buitenland. Op 28 juni 2018 voer hij op de RHIB in de uitoefening van zijn beroep als schipper bij bedrijfsnaam 2. Van een professional mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de geldende regels en aan hem mogen hoge zorgvuldigheidseisen worden gesteld. Vanwege het handelen in strijd met de Havenverordening (het gebruik anders dan voor doorvaart en de overschrijding van de maximumsnelheid), hetgeen de verdachte volgens zijn eigen verklaringen wist, had de verdachte extra oplettend moeten zijn in de Nieuwe Buitenhaven. De bepalingen uit de Havenverordening reguleren het verkeer op het water en scheppen verwachtingen bij de verkeersdeelnemers in de haven ten aanzien van het gedrag van andere verkeersdeelnemers. Omdat de verdachte met zijn boot in de richting van de open zee voer, met een snelheid van (uiteindelijk) ongeveer 35 km/u, ligt voor de hand dat hij bij andere schippers in die Nieuwe Buitenhaven (waaronder medeverdachte, die de Axopar bestuurde en schuin achter de verdachte voer) de indruk wekte dat hij de zee zou opvaren. Juist onder deze omstandigheden mocht van de verdachte, als professionele schipper, worden gevergd dat hij zorgvuldig en voorzichtig zou handelen bij een manoeuvre die afweek van de gebruikelijke gang van zaken. Dat de verdachte de opdracht van zijn leidinggevende kreeg om de haven anders dan voor doorvaart te gebruiken, doet niet af aan de op hem rustende plicht om juist vanwege die afwijking extra oplettend te zijn.
Kort voor de aanvaring heeft de verdachte zijn manoeuvre naar rechts gemaakt. Net voordat hij met zijn RHIB de bocht inzette, heeft hij gekeken of het water rechts van hem vrij was om die manoeuvre veilig te kunnen maken. De rechtbank stelt echter vast dat de verdachte na het afremmen van 35 km/u naar ongeveer 15 tot 20 km/u en bij het verder de bocht insturen, niet rechtsachter zich heeft gekeken om zich ervan te vergewissen of hij veilig zijn gewijzigde koers kon vervolgen en nog verder naar rechts kon sturen. Als de verdachte dat wel had gedaan, had hij de Axopar tijdig kunnen zien aankomen en zijn koers kunnen bijstellen. Uit het feit dat de aanvaring plaatsvond blijkt immers dat de Axopar niet ver meer van de RHIB vandaan was toen de verdachte de bocht inzette. Door het verder inzetten van die bocht naar rechts kruiste de verdachte met zijn RHIB de koers van de achter hem varende Axopar. Die kon de RHIB niet meer ontwijken en kwam in aanvaring met de RHIB.
Tussenconclusie
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de verdachte de aanvaring had kunnen voorkomen als hij beter had gekeken toen hij zijn koers wijzigde en de bocht naar rechts inzette. Hij had zich, in een haven waar ook andere boten voeren, bewust moeten zijn van de onvoorspelbaarheid van zijn manoeuvre - te weten na het aanvankelijk varen met hogere snelheid dan toegestaan, vlak voor de havenhoofden zijn snelheid halveren en een bocht insturen - om zich er vervolgens van te vergewissen dat hij zijn koers veilig kon wijzigen. Dat heeft de verdachte niet gedaan, terwijl dat onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank wel geboden was.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat tussen het handelen van de verdachte en de gevolgen van de aanvaring causaal verband bestaat, zodat dat ingetreden gevolg redelijkerwijs aan de (gedragingen van de) verdachte kan worden toegerekend. De hiervoor genoemde gedragingen van de verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank een noodzakelijke factor geweest voor de aanvaring en de daarna ingetreden gevolgen (de dood van Slachtoffer 1 en het letsel van Slachtoffer 2 en Slachtoffer 3 ). Daarbij kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven welke koers de boten hebben gevaren, onder welke hoek de stuurbeweging door de verdachte werd gemaakt en onder welke hoek de RHIB door de Axopar werd aangevaren, onderwerpen waarop uitvoerig is ingegaan in de rapporten rapporteur 1. Dit, omdat vaststaat dat de verdachte zijn koers heeft gewijzigd en er zich onvoldoende van had vergewist dat dit veilig kon, zeker gelet op de specifieke omstandigheden en situatie ter plaatse.
Kwalificatie: schuld aan de gevolgen van het ongeval (feit 1) en aan de aanvaring (feit 2)
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is hoe het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken van feiten en omstandigheden waaruit naar het oordeel van de rechtbank kan worden afgeleid dat de verdachte zich zo buitengewoon onvoorzichtig heeft gedragen, dat daardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen waarvan de verdachte zich bewust was of had moeten zijn. Daarom kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte roekeloos heeft gevaren. Daarvan zal de verdachte onder feit 1 dan ook worden vrijgesproken.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, waardoor een aanvaring is ontstaan met de Axopar van Medeverdachte en waardoor het (mede) aan zijn schuld te wijten is dat Slachtoffer 1 daardoor is overleden en Slachtoffer 2 en Slachtoffer 3 letsel hebben opgelopen (feit 1).
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank ten aanzien van Slachtoffer 2 af dat hij fors letsel heeft opgelopen, dat medisch ingrijpen noodzakelijk was en dat hij nog altijd aan het revalideren is en niet kan werken. Ten aanzien van Slachtoffer 3 leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat hij ernstig letsel heeft opgelopen en dat het herstel langer dan een half jaar heeft geduurd. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank bij deze slachtoffers sprake van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr.
Ten slotte is de rechtbank op grond van dezelfde bewijsmiddelen die gelden voor feit 1 ook van oordeel dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen, zodat het (mede) aan zijn schuld te wijten is dat zijn RHIB in aanvaring is gekomen met de Axopar van medeverdachte, waardoor die RHIB werd beschadigd en waardoor levensgevaar voor de opvarenden van die RHIB ( Slachtoffer 1, Slachtoffer 2, Slachtoffer 3, Slachtoffer 4, Slachtoffer 5 Slachtoffer 6 en Slachtoffer 7 ) is ontstaan, terwijl het de dood van opvarende Slachtoffer 1 ten gevolge heeft gehad (feit 2 primair). Bij het ontstaan van levensgevaar voor alle opvarenden van de RHIB is hier van belang dat Medeverdachte met aanzienlijke snelheid met een zware motorboot gedeeltelijk over de RHIB, een open boot, is gevaren.
Eindconclusie
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank de onder 1 ten laste gelegde dood en zwaar lichamelijk letsel door schuld en de onder 2 primair ten laste gelegde schuld aan een aanvaring, waardoor levensgevaar voor de opvarenden van de RHIB is ontstaan, terwijl die aanvaring de dood van Slachtoffer 1 als gevolg heeft gehad, wettig en overtuigend bewezen acht, één en ander zoals hierna bewezen wordt verklaard.
Omdat de rechtbank de door de verdediging als onbetrouwbaar aangemerkte onderdelen van de verklaringen van Slachtoffer 2 niet heeft gebruikt als bewijs voor de toedracht van het ongeval, behoeft het verweer van de verdediging strekkende tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van Slachtoffer 2 geen nadere bespreking.
Bewezenverklaring
Feit 1: aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn en aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt, meermalen gepleegd;
Feit 2 primair: aan zijn schuld te wijten zijn dat een vaartuig beschadigd wordt, terwijl daardoor levensgevaar voor een ander ontstaat, meermalen gepleegd en aan zijn schuld te wijten zijn dat een vaartuig beschadigd wordt, terwijl het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Strafoplegging
Taakstraf van 100 uur
Lees hier de volledige uitspraak.