Brexit & vluchtgevaar
/Gerechtshof Amsterdam 6 februari 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:537
Deze zaak betreft hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2019, voor zover houdende bevel tot zijn gevangenhouding. Bij de behandeling in raadkamer heeft de raadsvrouw namens de verdachte een mondeling schorsingsverzoek gedaan.
Het hof verenigt zich met de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en de gronden waarop deze berust, met uitzondering van de onderzoeksgrond. Deze grond komt dan ook te vervallen.
Ondanks de door de raadsvrouw in het geding gebrachte foto’s acht het hof vooralsnog ernstige bezwaren aanwezig voor alle op de vordering inbewaringstelling vermelde feiten. Het hof baseert zich hierbij op de herkenning door de verbalisanten en een getuige en heeft hier tevens bij betrokken dat het hof de stelling van de raadsvrouw dat de verdachte niet de bestuurder van de Mercedes is geweest onvoldoende heeft kunnen toetsen omdat de verdachte zelf niet aanwezig was bij de behandeling in raadkamer.
Het hof ziet aanleiding de grond vluchtgevaar mede aan het bevel voorlopige hechtenis ten grondslag te leggen. Niet alleen lijkt de verdachte rond te reizen, maar hij is voorts Brits burger en heeft een adres in het Verenigd Koninkrijk. Gelet op de naderende Brexit is onduidelijk of de verdachte voor de Nederlandse justitie nog traceerbaar of beschikbaar zal zijn bij een vertrek naar het Verenigd Koninkrijk.
Het hof acht ook de recidivegrond nog onverkort aanwezig.
In hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht ziet het hof geen aanleiding om de termijn van het bevel gevangenhouding te beperken.
Gelet op de gronden waarop de voorlopige hechtenis berust, acht het hof geen termen aanwezig om de voorlopige hechtenis van de verdachte te schorsen.
Lees hier de volledige uitspraak.