Column: De voordelen van het ‘schriftelijke verhoor’ in financiële strafzaken
/Door Wiebe de Vries, Jaeger Advocaten-belastingkundigen
In deze coronatijden lijkt het fysieke verhoor met de verdachten en zijn advocaat achterhaald. Toch is het OM zeer terughoudend met het inzetten van een schriftelijk verhoor, ingegeven door het vermoeden dat de advocaat redigeert en misschien zelfs censureert. Opsporingsambtenaren kijken de verdachte graag in de ogen en willen doorvragen in de hoop dat de verdachte ‘breekt’ en alsnog bekent. Een achterhaald concept. Zeker in financiële en fiscale strafzaken, waar de opsporing het zelden moet hebben van een bekennende verklaring, verdient een schriftelijk verhoor de voorkeur.
Samenkomen is in deze tijd niet langer vanzelfsprekend. Maar het als verdachte (of getuige) in een strafzaak te worden verhoord lijkt bijna vanzelfsprekend wel tijdens een fysieke bijeenkomst te moeten gebeuren. Is dit wel vanzelfsprekend? Wat is er op tegen om de verdachte schriftelijk vragen voor te leggen die hij, in overleg met zijn advocaat, schriftelijk beantwoordt? Hierna worden de voor- en nadelen van ‘het schriftelijke verhoor’ aangestipt en wordt verkend voor welke strafzaken de schriftelijke bevraging voor alle betrokkenen een serieus te overwegen alternatief is voor het ‘fysieke verhoor’.
Fysiek aanwezig zijn bij een verhoor is in een tijd van een pandemie voor velen een te mijden risico. Sommige verdachten of getuigen behoren tot een kwetsbare groep, andere bevinden zich in het buitenland en kunnen niet naar Nederland afreizen wegens quarantainemaatregelen. Het urenlang in een relatief kleine, en in de regel slecht geventileerde ruimte zitten, met een advocaat en twee opsporingsambtenaren om vragen te beantwoorden, die ter plekke in een proces-verbaal worden opgenomen, is voor alle betrokkenen nauwelijks ‘Corona-proof’ te noemen. Hoewel het buiten kijf staat dat opsporend Nederland probeert om de afstandsmeters in acht te nemen, leert de praktijk dat dit niet altijd lukt.
Helaas blijken opsporingsinstanties en het Openbaar Ministerie erg traditionele en starre standpunten te hebben als het gaat om het vervangen van het fysieke verhoor door een schriftelijke variant. Toch heeft de schriftelijke variant duidelijk te benoemen voordelen:
Efficiëntie
Het schriftelijk voorleggen van vragen is efficiënt. Omdat niemand naar een verhoorlocatie hoeft te reizen, wat tijdwinst voor alle partijen oplevert. Vooral door overheidsambtenaren, die klagen over capaciteitsproblemen, zou het schriftelijk verhoor met gejuich moeten worden ontvangen. Iedereen die ooit een verhoor heeft bijgewoond weet dat tussen het stellen van een vraag en het op papier hebben van het antwoord veel tijd zit. Een aanzienlijk deel van een fysiek verhoor bestaat uit het wachten op de typende opsporingsambtenaar, die daarbij nogal eens terug moet komen op wat er ook alweer is gezegd.
Van de kant van de opsporing pleegt een aantal nadelen te worden benadrukt:
De onmogelijkheid van aanvullende vragen
Een veelgehoord argument tegen het schriftelijk verhoren, is dat daarbij niet kan worden ‘doorgevraagd’. Als de verdachte (voor de opsporingsambtenaren) nietszeggende antwoorden geeft, kunnen die in een fysiek verhoor aanvullende vragen stellen.
Hier kan tegenin worden gebracht dat als een verdachte niet van plan is om (inhoudelijk) antwoord te geven op bepaalde vragen, hij dit tijdens een fysiek verhoor ook niet zal doen. Ook niet op aanvullende vragen. Bovendien kan, als een schriftelijk verhoor niet tot de gewenste antwoorden leidt, een tweede schriftelijke ronde worden gehouden, waarin de vragen naar aanleiding van de antwoorden worden voorgelegd.
Overigens is de vrees van opsporend Nederland bij een schriftelijke ondervraging (nog) meer aan het lijntje te worden gehouden, grotendeels ongegrond. Tenzij de verdedigingsstrategie eruit bestaat om ‘wel te praten maar niets te zeggen’ (iets dat niet anders zal zijn bij een fysiek verhoor), zal elke advocaat aan de hand van de gestelde vragen wel begrijpen waar de opsporingsambtenaren duidelijkheid over willen hebben. Om te voorkomen dat onnodige tijd (en geld) moet worden besteed aan het beantwoorden van een tweede (of derde) vragenlijst, zal zo veel mogelijk inhoudelijk worden geantwoord en worden geanticipeerd op eventuele vervolgvragen.
De onmogelijkheid de verdachte te ‘breken’
Het idee achter de gewenste mogelijkheid tot doorvragen, is dat het ‘spervuur’ van vragen een verdachte zal ‘breken’ waardoor deze zijn ontkennende houding zal aanpassen. Zo’n situatie ontstaat bijvoorbeeld als de verdachte zich gaat tegenspreken of klempraten. Of als de verdachte aan het einde van het verhoor ineens met belastend bewijs wordt geconfronteerd waardoor hij op een eerdere verklaring moet terugkomen en besluit alsnog te bekennen.
Zeker in financiële en fiscale strafzaken, is dit een achterhaald idee. Sinds enkele jaren is in die zaken nagenoeg standaard een advocaat bij het verhoor aanwezig. Die behoedt de verdachte voor het trappen in de in het verhoor gezette valkuilen. Ook ziet hij erop toe dat tijdens het verhoor niet een zodanige druk wordt opgebouwd dat de verdachte bekent ‘om er maar vanaf te zijn’.
Als een verdachte vanaf het begin van verklaren weet dat er belastend bewijs is, kunnen de (opbouwende) vragen die hier betrekking op hebben iedereen worden bespaard. Daarbij kan in het algemeen worden gesteld dat in financiële of fiscale strafzaken ‘aanhoudingen op heterdaad’ nou eenmaal zeer zelden aan de orde zijn. Als de opsporing nog een bekennende verklaring van een verdachte nodig heeft, heeft ze haar huiswerk niet goed gedaan. Een goede advocaat zal in dergelijke zaken verdachten adviseren om in elk geval te zwijgen totdat de belastende processtukken zijn verstrekt en bestudeerd.
Het wegvallen van de dwang van het oogcontact
Een ander argument tegen een schriftelijk verhoor is dat opsporingsambtenaren de verdachte graag in de ogen willen kunnen kijken. Dit verlangen gaat uit van de veronderstelling dat opsporingsambtenaren kunnen zien of iemand al dan niet de waarheid spreekt. Er zijn genoeg (rechts-)psychologische onderzoeken die deze veronderstelling onderuithalen. Zeker als de verdachte onder druk staat, blijkt het onmogelijk om hem (haar) te kunnen ‘lezen’ om zo te bepalen of al dan niet de waarheid wordt gesproken. Juist een fysiek verhoor voldoet aan alle voorwaarden om dubbele en dus verwarrende signalen af te geven, zoals onzekerheid en stress. Niet door schuldgevoel maar door onbekendheid met de situatie. Zeker na aanhouding en inverzekeringstelling van een verdachte is dit vaak een onbekende en bijzondere ervaring. Verdachten worden daarbij in financiële en fiscale strafzaken daarbij ook nog veelvuldig en langdurig gehoord wat sowieso al een aanslag is op iemands concentratie wat de nodige emotionele zijeffecten tot gevolg kan hebben. Het een verdachte in de ogen kunnen kijken en daar iets uit op kunnen maken is daardoor een bijna romantische illusie die voorbehouden zouden moeten blijven voor Hollywoodscripts.
Tot slot: het verhoor is uitdrukkelijk niet het enige contactmoment met een verdachte. Daarbij zijn het uitdrukkelijk ook niet de verhoorders die de beslissing tot het verder vervolgen van een strafzaak nemen. De verhoorders bepalen ook niet of er genoeg bewijs is voor een bewezenverklaring en als daarvan sprake is, wat voor straf daarop moet volgen. Als al waarde aan het hebben van oogcontact kan worden gehecht, kan dit tijdens een inhoudelijke behandeling altijd nog plaatsvinden. Het verhoor is daarvoor zeker niet noodzakelijk.
Censuur door de advocaat
Opsporingsambtenaren denken dat als een schriftelijke verklaring wordt verstrekt, deze is geredigeerd en soms zelfs gecensureerd door de advocaat. Dat is ook zo, maar de grote vraag is of dit schadelijk is voor de opsporing in vergelijking met een fysiek verhoor. Dat valt te betwijfelen. In een financiële of fiscale strafzaak zullen advocaat en verdachte in de voorbereiding op een verhoor duidelijk afbakenen over welke onderwerpen wel en niet inhoudelijk zal worden verklaard. In dat opzicht zal er geen verschil zijn tussen schriftelijk en fysiek verhoor. De (kleine) kans dat de verdachte zich verspreekt is uiteraard bij een fysiek verhoor aanwezig en bij een schriftelijk verhoor niet. Maar als dit type zaken het moet hebben van de – niet grote – kans dat de verdachte zich tijdens het verhoor verspreekt, moet men zich afvragen of die kans de inzet van schaarse opsporingscapaciteit legitimeert.
Tot slot: het fysiek verhoren gebeurt vooral in strafzaken. De Belastingdienst legt moeilijke en ingewikkelde onderwerpen gewoon schriftelijk voor. Ook in ontnemingszaken is een fysiek verhoor standaard. Maar de ervaring leert dat weinig inhoudelijks wordt verteld. Pas bij de schriftelijke uitwisseling worden standpunten verwoord en onderbouwd.
Omdat zeker in financiële en fiscale strafzaken het scenario waarin een verdachte die ‘doorslaat’ grote uitzondering is, is er weinig reden om vragen niet schriftelijk voor te leggen. Sterker nog: als door het Openbaar Ministerie veel waarde wordt gehecht aan het afnemen van een fysiek verhoor, kan dit aanleiding zijn om tijdens dat verhoor – op het advies van de advocaat - er het zwijgen toe te doen. De in het verhoor gestelde vragen worden kort na het verhoor toch toegezonden. De verdachte kan dan aansluitend aan dit weinig inhoudelijke verhoor vervolgens met zijn advocaat in alle rust antwoorden formuleren en deze nazenden. Het Openbaar Ministerie zal dan wel kunnen stellen dat die antwoorden aan de hand van processtukken zijn ‘geconstrueerd’. Om aan dat ‘verwijt’ te ontkomen kan worden overwogen de antwoorden toe te sturen voordat het volledige procesdossier aan de verdediging is verstrekt. Bij financiële en fiscale strafzaken zit tussen het verhoor en dit moment (helaas) als regel voldoende tijd daarvoor.