Discussie over de vorming en de samenstelling van het ontnemingsdossier dat van de rechtbank is gekomen
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 februari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1825
In de onderhavige zaak is discussie ontstaan over de vorming en de samenstelling van het dossier waarop het hof het hoger beroep moet behandelen. De verdediging is van mening dat het openbaar ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het hof stelt de volgende gang van zaken vast.
Nadat tegen de beslissing van de rechtbank hoger beroep was ingesteld en de rechtbank de aanvulling op de ontnemingsbeslissing had gemaakt heeft de griffier van de rechtbank op 26 mei 2011, op de voet van artikel 409, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering de stukken van het geding aan de griffier van het gerechtshof gezonden. Praktisch gezien hield dit in dat de griffier van de rechtbank, overeenkomstig de daartoe destijds gemaakte afspraken, de stukken rechtstreeks naar de “intake-unit” van het ressortsparket heeft gestuurd met het oog op de vervulling van de aan de advocaat-generaal in het Wetboek van Strafvordering opgedragen taken. De stukken zijn, blijkens de aantekening op de binnenzijde van de hierna te noemen gele map, bij de “intake-unit” binnengekomen op 27 mei 2011.
De voorzitter heeft, op verzoek en voordracht van de advocaat-generaal, de dag van de terechtzitting voor de behandeling van deze zaak bepaald op 11 februari 2013.
Daarbij is door de advocaat-generaal ter beschikking van het hof gesteld een gele map met daarin een aantal stukken van belang voor de behandeling van het hoger beroep. In deze gele map bevindt zich ook een inventarislijst.
De voorzitter heeft vervolgens uit de ontnemingsbeslissing en de hierop door de rechtbank gemaakte aanvulling afgeleid dat de rechtbank de beschikking moet hebben gehad over meer gedingstukken, te weten het ontnemingsrapport en daarbij behorende (omvangrijke) bijlagen. De voorzitter heeft daarop bij de griffier van de rechtbank geïnformeerd naar de kennelijk ontbrekende stukken. Dit heeft geleid tot toezending van een heel dun ontnemingsdossiertje (inhoudende (originele) stukken welke zich tevens (in kopie) in de gele map bevinden). Echter, het ontnemingsrapport en daarbij behorende bijlagen bleken niet (meer) bij de griffier van de rechtbank aanwezig te zijn.
Vervolgens heeft de voorzitter eind januari/begin februari 2013 bij de advocaat-generaal geïnformeerd of deze de beschikking had over de ontbrekende stukken. De advocaat-generaal heeft laten weten dat dat niet het geval was.
Uit de wel beschikbare stukken bleek dat de onderhavige zaak deel uitmaakte van het zogeheten “Darsch-onderzoek”. Uit de administratie van het hof bleek dat andere zaken die van dat onderzoek deel uitmaakten, reeds onherroepelijk door het hof waren afgedaan, te weten de zaken met de parketnummers genoemd in het proces-verbaal van de zitting van 11 februari 2013.
Dit heeft ertoe geleid dat de voorzitter naspeuringen heeft gedaan in deze bij het hof gearchiveerde zaken. Daarin werden niet alleen stukken betreffende de strafzaken maar ook het de veroordeelde betreffende ontnemingsrapport met bijlagen aangetroffen. Ter terechtzitting van het hof van 11 februari 2013 zijn deze stukken gepresenteerd aan de advocaat-generaal en de verdediging. Zowel de advocaat-generaal als de verdediging (zij het de verdediging met enige aarzeling) hebben ermee ingestemd dat het hof op basis van (ook) deze stukken het hoger beroep behandelt. Daarop heeft het hof vastgesteld dat het hier moet gaan om de stukken van het geding die door de griffier van de rechtbank moeten zijn toegezonden naar de “intake-unit” van het ressortsparket.
Deze vaststelling door het hof is in een ander daglicht komen te staan doordat de voorzitter op 9 januari 2014, geruime tijd na de dagbepaling van de inhoudelijke behandeling van de zaak ter terechtzitting van 23 januari 2014, door de advocaat-generaal kratten met stukken toegezonden kreeg welke stukken, in de visie van de advocaat-generaal, de stukken waren waarop de rechtbank de zaak had behandeld en beslist. Deze stukken waren, aldus de advocaat-generaal, bij de verhuizing van het ressortsparket aangetroffen op een zolderverdieping van het ressortsparket, waar ook wel andere stukken van grote zaken werden neergezet. De voorzitter heeft de stukken onverwijld en ongezien aan de advocaat-generaal geretourneerd, begeleid door een bericht inhoudende dat het niet aan het hof is om kennis te nemen van de stukken welke zich in de aangeboden kratten bevinden, laat staan om deze aan het dossier toe te voegen zonder dat ook de verdediging over deze stukken beschikt en zich over deze stukken en de toevoeging aan het dossier heeft kunnen uitlaten. Daarbij is de advocaat-generaal tevens bericht dat hij kan beoordelen of er zich in de kratten stukken bevinden die naar zijn oordeel alsnog aan het dossier zouden moeten worden toegevoegd, in welk geval hij aan het hof het verzoek kan doen om die stukken alsnog aan het dossier toe te voegen, waarbij ook de verdediging in de gelegenheid dient te worden gesteld zich daarover uit te laten.
Op 16 januari 2014 heeft de advocaat-generaal genoemde kratten met begeleidende brieven opnieuw gestuurd naar de voorzitter. In die begeleidende brieven heeft de advocaat-generaal bericht dat de inhoud van deze kratten de originele versies betreffen van de stukken die op de regiezitting van 11 februari 2013 in de vandaag gelijktijdig, maar niet gevoegde 4 ontnemingszaken zijn besproken, dat deze stukken bestemd zijn voor het hof, dat deze stukken voor zover betrekking hebbende op veroordeelde nu deel uitmaken van het onderhavige ontnemingsdossier, dat de verdediging ook over deze stukken beschikt, dat hij het niet noodzakelijk vindt over deze toezending separaat de verdediging in te lichten en dat hij bij aanvang van de zitting van 23 januari 2014 melding zal maken van het terugvinden van deze originele stukken.
Op 20 januari 2014 heeft de voorzitter de advocaat-generaal een bericht gestuurd, inhoudende dat voor zover de voorzitter het hiervoor genoemde begeleidende schrijven van de advocaat-generaal d.d. 16 januari 2014 dient op te vatten als een verzoek tot toevoeging van stukken aan het dossier, de advocaat-generaal ter zitting van 23 januari 2014 in de gelegenheid zal worden gesteld dit verzoek nader toe te lichten en dat daarna de verdediging gelegenheid zal krijgen zich daarover uit te laten.
Bij schrijven van 20 januari 2014 heeft de voorzitter de raadsman van veroordeelde schriftelijk van een en ander op de hoogte gesteld, onder bijvoeging van afschriften van de betreffende correspondentie.
Ter zitting van 23 januari 2014 hebben de advocaat-generaal en de verdediging zich uitgelaten over de status die aan de door de advocaat-generaal aan de voorzitter gestuurde kratten met stukken zou moeten worden toegekend.
De advocaat-generaal is van mening dat de stukken reeds deel uitmaken van het dossier nu het hier de door de griffier van de rechtbank toegezonden gedingstukken betreft, die, zoals destijds gebruikelijk, aan de “intake-unit” van het ressortsparket zijn toegezonden. Van toevoeging van deze stukken aan het dossier is mitsdien geen sprake. De advocaat-generaal is van mening dat het hof van de inhoud van deze stukken kennis moet nemen (het hof begrijpt: in plaats van de stukken zoals deze ter terechtzitting van het hof op 11 februari 2013 zijn besproken en vastgesteld). De advocaat-generaal heeft voorts aangegeven dat de beide sets met stukken identiek zijn.
De verdediging heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij gebrek aan wetenschap betwist de verdediging dat het hier gaat om de door de griffier van de rechtbank toegezonden stukken en tevens dat het gaat om stukken die identiek zijn aan de stukken waarvan het hof ter terechtzitting op 11 februari 2013 had vastgesteld dat dit de stukken waren die door de griffier van de rechtbank waren toegezonden.
Het hof kan thans niet anders dan vaststellen dat er, naast eerder genoemde gele map en het dunne ontnemingsdossiertje, twee sets met stukken zijn waarvan gezegd kan worden dat deze door de griffier van de rechtbank zijn toegezonden aan de “intake-unit” van het ressortsparket. Het hof is niet in staat om vast te stellen welke set met stukken, tezamen met de gele map, daadwerkelijk door de griffier van de rechtbank is toegezonden. De in de gele map aanwezige inventarislijst bevat in dit opzicht slechts de aanduiding: “overige stukken”.
Er is in de visie van het hof een mogelijkheid om uit deze impasse te komen. De twee sets met stukken kunnen met elkaar worden vergeleken. Mochten deze sets identiek zijn dan kan mogelijk geoordeeld worden dat door het niet kunnen vaststellen welke de stukken zijn die de griffier van de rechtbank heeft toegezonden, geen der procesdeelnemers in zijn belangen is geschaad.
Het hof realiseert zich terdege dat deze optie een grote inzet van de verdediging vergt. De beide (omvangrijke) sets met stukken moeten bladzijde voor bladzijde met elkaar worden vergeleken. De kosten van rechtsbijstand zullen daardoor aanzienlijk toenemen. Bovendien is een dergelijke exercitie niet eenvoudig in de praktijk van de rechtsbijstandverlener in te passen.
Echter, hoezeer ook de thans ontstane situatie is toe te rekenen aan de advocaat-generaal, die in de aanloop naar en ter terechtzitting van 11 februari 2013, in plaats van gewag te maken van de ook toen reeds reële mogelijkheid dat de stukken op de zolderverdieping van het ressortsparket aanwezig waren en daarnaar naspeuringen te (doen) verrichten, ermee heeft ingestemd dat het hof mede op basis van de door de voorzitter in het archief aangetroffen stukken het hoger beroep zou behandelen, en hoezeer ook de door het hof geschetste optie een belasting van de verdediging oplevert welke had kunnen worden voorkomen als de advocaat-generaal meer adequaat had gereageerd, leidt naar het oordeel van het hof het een noch het ander, noch in onderlinge samenhang, tot de conclusie dat geen andere beslissing mogelijk is dan niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Bepalend hiervoor acht het hof dat bij de huidige stand van zaken de mogelijkheid van herstel aanwezig lijkt te zijn en, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, tijdsverloop als zodanig - ook in de situatie dat reeds sprake is van overschrijding van de redelijke termijn van berechting - geen grond vormt voor niet-ontvankelijkverklaring.
Het hof zal het onderzoek daarom heropenen.
Het hof zal de door de advocaat-generaal aan de voorzitter toegestuurde kratten met stukken in handen stellen van de advocaat-generaal. Deze dient een afschrift - en wel copie conform - van de op de onderhavige zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken aan de verdediging, opdat de verdediging in staat is om zich uit te laten over de vraag of deze stukken identiek zijn aan de stukken die ter terechtzitting van het hof op 11 februari 2013 zijn besproken en vastgesteld.
Het hof zal met het oog hierop bepalen dat het onderzoek zal worden hervat over ten minste zes maanden tegen een nog nader te bepalen terechtzitting. Met het oog op de planning van de volgende zitting verzoekt het hof de verdediging om, na bestudering van de stukken, haar bevindingen schriftelijk aan het hof te doen toekomen. Verder verzoekt het hof de verdediging om, met het oog op een inhoudelijke behandeling van de zaak, een overzicht te maken van de (extra) kosten van rechtsbijstand, gemoeid met de bestudering van beide sets met stukken.
Lees hier de volledige uitspraak.