Door OM opgelegde strafbeschikking mag, in het kader van de strafmotivering, gelijkgesteld worden aan een veroordeling door de rechter

Hoge Raad 9 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:837

De verdachte is bij arrest van 25 juni 2015 door het gerechtshof Den Haag wegens “Overtreding van het bepaalde bij artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990”, veroordeeld tot een geldboete van € 600,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden.

Middel

Het middel klaagt dat het hof bij de strafoplegging ten bezware van de verdachte heeft meegewogen dat deze “eerder veroordeeld” is voor een RVV-overtreding, terwijl uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat het hier gaat om een onherroepelijke strafbeschikking.

Het middel steunt op de opvatting dat een door het OM opgelegde strafbeschikking in het kader van de strafmotivering niet gelijkgesteld mag worden aan een veroordeling door de rechter. Die opvatting is gelet op het bepaalde in art. 78b Sr onjuist. Zie HR 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:7.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad doet de zaak af onder verwijzing naar art. 80a RO.

Conclusie AG

Gelet op het zojuist genoemde arrest van de Hoge Raad is de klacht klaarblijkelijk ongegrond. Dat betekent dat het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO niet ontvankelijk kan worden verklaard. Het feit dat het bedoelde arrest is gewezen nadat de schriftuur in deze zaak binnenkwam, levert naar mijn mening geen reden op om van die niet-ontvankelijkverklaring af te zien, aangezien voor de toepassing van art. 80a RO het moment waarop de Hoge Raad oordeelt beslissend is, niet het moment waarop de schriftuur werd ingediend. De verdachte had in het arrest van de Hoge Raad tenslotte aanleiding kunnen vinden zijn beroep in te trekken, hetgeen hij niet heeft gedaan.

Het middel is klaarblijkelijk ongegrond.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^