Economische zaak: asbest
/Hoge Raad 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:951
Feiten
De tenlastelegging, voor zover thans nog van belang en die kennelijk primair is toegesneden op het (opzet)misdrijf van art. 173a Sr en subsidiair op de culpoze variant van art. 173b Sr, luidt als volgt:
“feit 2:
zij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 19 november 2007 tot en met 13 maart 2008, in een winkel(filiaal) gelegen op het perceel a-straat 1 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestdeeltjes en/of asbesthoudend (plaat-) materiaal, open/of in de bodem en/of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was, aangezien toen aldaar in het (winkel)filiaal vezels en/of stukjes en/of deeltjes van plafondplaten, bevattende niet-hechtgebonden Amosiet (asbest) zijn verspreid en/of losgeraakt en/of achtergebleven, terwijl geen, althans onvoldoende maatregelen waren/werden genomen om te voorkomen dat (winkelend) publiek en/of niet bij verdachte in dienst zijnde werknemers in aanraking kwam(en) of zoud(en) kunnen komen met dat asbest;
subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 19 november 2007 tot en met 13 maart 2008, in een winkel(filiaal) gelegen op perceel a-straat 1 te Hoorn wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestdeeltjes en/of asbesthoudend (plaat-)materiaal, op en/of in de bodem en/of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was, aangezien toen aldaar in het (winkel)filiaal vezels en/of stukjes en/of deeltjes van plafondplaten, bevattende niet-hechtgebonden Amosiet (asbest) zijn verspreid en/of losgeraakt en/of achtergebleven, terwijl geen, althans onvoldoende maatregelen waren/werden genomen om te voorkomen dat (winkelend) publiek en/of niet bij verdachte in dienst zijnde werknemers in aanraking kwam(en) of zoud(en) kunnen komen met dat asbest.”
Ten laste van verdachte is daarvan bewezen verklaard dat:
“zij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 13 maart 2008, in een winkelfiliaal gelegen op perceel a-straat 1 te Hoorn wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestdeeltjes en/of asbesthoudend (plaat-)materiaal, op de bodem en in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was, aangezien toen aldaar in het winkelfiliaal vezels en/of stukjes en/of deeltjes van plafondplaten, bevattende niet-hechtgebonden amosiet (asbest) zijn verspreid en losgeraakt en achtergebleven, terwijl onvoldoende maatregelen waren genomen om te voorkomen dat (winkelend) publiek en niet bij verdachte in dienst zijnde werknemers in aanraking kwamen of zouden kunnen komen met dat asbest.”
De economische kamer van het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte op 24 januari 2012 veroordeeld tot een geldboete van € 30.000 waarvan € 10.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar wegens het onder 2 primair tenlastegelegde “Opzettelijk en wederrechtelijk een stof op of in de bodem, in de lucht of in het oppervlaktewater brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is, terwijl het feit wordt begaan door een rechtspersoon”. Van het onder 1 tenlastegelegde economische delict heeft het Hof verdachte vrijgesproken.
Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld.
Middel
Het middel klaagt over de kwalificatie van de bewezenverklaring.
Beoordeling Hoge Raad
Het Hof heeft het bewezenverklaarde onder aanhaling van art. 173a Sr gekwalificeerd als "opzettelijk en wederrechtelijk een stof op of in de bodem, in de lucht of in het oppervlaktewater brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is, terwijl het feit wordt begaan door een rechtspersoon".
De door het Hof aan het bewezenverklaarde gegeven kwalificatie is, mede gelet op hetgeen het Hof in de bewijsvoering heeft vastgesteld, niet te verenigen met de bewezenverklaring.
Het middel is terecht voorgesteld.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, Economische Kamer, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Lees hier de volledige uitspraak.