EHRM benadrukt belang bescherming privéleven slachtoffer
/EHRM 14 mei 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0514JUD003037313 (Mraovic t. Kroatië)
In 2005 meldde een lokale basketbalspeelster bij de politie dat klager haar seksueel had misbruikt. Klager werd aangehouden op verdenking van verkrachting. De politie publiceerde een persverklaring waarin de identiteit van het slachtoffer werd onthuld. Klager is schuldig bevonden aan verkrachting en veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. Tijdens de procedure heeft klager verzocht de zaak in een openbare terechtzitting te behandelen. De klager benadrukte dat hij tijdens de procedure voortdurend door de media werd gestigmatiseerd vanwege de uitsluiting van de aanwezigheid van publiek. Klager vond het belangrijk dat er publiek aanwezig was bij de behandeling van zijn zaak om te zorgen voor objectieve berichtgeving in de media.
De rechtbank wees zijn verzoeken af, omdat het van oordeel was dat uitsluiting van het publiek noodzakelijk was voor de bescherming van zowel het privéleven van het slachtoffer als van de verdachte. Het gerechtshof nam ook het standpunt in dat de tijdens de hoorzitting openbaar gemaakte feiten en informatie nadelige gevolgen zouden kunnen hebben voor het privéleven van het slachtoffer en voor het privé- en gezinsleven van de verdachte.
Klager verzocht vervolgens de nietigverklaring van het oordeel in hoger beroep. Klager nam het standpunt in dat de afwijzing van een openbare terechtzitting hem in een procedureel ongelijke positie heeft gebracht met het oog op de openbare campagne die het slachtoffer tegen klager op de been heeft gezet. De verzoeken van klager werden wederom afgewezen.
Ten tijde van de procedure in hoger beroep heeft het slachtoffer vier interviews gegeven waarin ze verschillende details had verstrekt over haar privéleven en het incident in kwestie. Klager verzocht wederom om een openbare terechtzitting, maar zijn verzoek werd afgewezen. Het argument dat ten grondslag lag aan deze beslissing is dat zeer intieme vragen gesteld kunnen worden tijdens een kruisverhoor. Dergelijke vragen zijn niet in de interviews aan het licht gekomen.
Vervolgens heeft een nationaal dagblad een artikel gepubliceerd waarin het slachtoffer en haar advocaat opmerkingen hebben gemaakt over het onderzoek. De klager klaagde dat de advocaat van het slachtoffer de vertrouwelijkheid van de procedure had geschonden door dergelijke opmerkingen aan de media te onthullen. Doch oordeelt het hoger gerechtshof dat er geen sprake is van schending van bepalingen die het strafproces regelen (zoals artikel 367, lid 1 punt 4 van de Wet op Strafvordering), omdat het publiek was uitgesloten van de hoorzitting met als doel het privéleven van het slachtoffer te beschermen.
Oordeel EHRM
De klager doet een beroep op artikel 6, eerste lid, EVRM, omdat hij volgens deze bepaling recht heeft op een openbare terechtzitting.
Het Europese Hof benadrukt allereerst het belang van de bescherming van de rechten van slachtoffers van seksueel misbruik in strafprocedures. Het Hof erkent dat in overeenstemming met de toepasselijke internationale en EU-normen, uitsluiting van het publiek voor een deel of voor de gehele procedure noodzakelijk kan zijn voor de bescherming van het privéleven van slachtoffers van verkrachting. Dit kan niet alleen nodig zijn om de privacy van de slachtoffers te beschermen, maar ook om hen te beschermen tegen secundaire victimisatie.
In haar verklaringen aan de media had het slachtoffer controle over de informatie die ze deelde, terwijl dat tijdens de procedure niet mogelijk is. Het kruisverhoor van het slachtoffer tijdens de behandeling was inderdaad zeer gevoelig omdat het noodzakelijkerwijs informatie opleverde over de meest intieme aspecten van haar leven. Het Hof erkent ook dat de Staat in dit geval verplicht was het slachtoffer een nog hogere mate van bescherming te bieden, aangezien de politie haar privacy had geschonden door haar persoonlijke informatie aan het begin van de zaak onrechtmatig te publiceren.
Het Hof oordeelt aldus dat de beslissing van de nationale rechter, inhoudende dat de procedure niet in het openbaar zou worden gehouden, niet onverenigbaar is met de rechten van klager en dat het redelijk was om te oordelen dat die benadering vereist was voor de bescherming van het privéleven van het slachtoffer.
Geen schending van artikel 6, lid 1, van het verdrag.
Lees hier de volledige uitspraak.