EHRM: School niet verantwoordelijkheid voor dood student na achterlaten zonder toezicht

EHRM 30 november 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:1130JUD006973612 (Derenik Mkrtchyan en Gayane Mkrtchyan t. Armenië).

Deze uitspraak gaat over een zaak waarbij een tienjarige jongen, Derenik, is overleden. De docent van de jongen verliet kort het klaslokaal om een gesprek te voeren met de moeder van een andere leerling. Terwijl de docent weg was uit het klaslokaal brak er een gevecht uit tussen de leerlingen waarbij Derenik door twee klasgenoten in elkaar werd geslagen. De conciërge hoorde het geschreeuw en kwam samen met anderen de klas in. Derenik werd bewusteloos aangetroffen en kon niet meer gereanimeerd worden. Achteraf bleek uit een strafrechtelijk onderzoek dat hij waarschijnlijk een epileptische aanval kreeg en daardoor een acute hartstilstand.

Klagers, de grootvader en de moeder van Derenik, hebben voor het EHRM gesteld dat de school onvoldoende zorg heeft getracht om het leven en de veiligheid van Derenik te beschermen en dat er vervolgens onvoldoende onderzoek is uitgevoerd naar de gebeurtenis die tot de dood van Derenik heeft geleid. Voornoemde in strijd met artikel 2 van EVRM.

De dood van Derenik is te wijten aan ademhalingsmoeilijkheden en hartfunctiestoornissen als gevolg van een epileptische aanval. Derenik zijn epileptische aandoening was ten tijde van het gevecht nog niet gediagnosticeerd. Zowel de school als de klagers waren dus niet op de hoogte van zijn kwetsbaarheid.

Om de vraag te beantwoorden of de school het leven en de veiligheid van Derenik onvoldoende heeft beschermt, dient er allereerst te worden gekeken of de docent wist of had moeten weten dat Derenik in haar afwezigheid aan een levensbedreigend gevaar zou worden blootgesteld. Er moet een bijzondere mate van kwetsbaarheid worden aangetoond om aan een docent de strenge eis op te leggen het klaslokaal niet te verlaten. Hoewel de school in beginsel verplicht is om toezicht te houden op de leerlingen gedurende de periode dat zij zorg voor hen draagt, kan van de docenten niet worden verwacht dat zij elk moment van de dag toezicht houden op de leerlingen. De epileptische aandoening van Derenik was nog niet gediagnosticeerd. Van de docent kan dus niet worden verwacht dat zij wist of had moeten weten dat Derenik in mogelijk levensgevaar zou verkeren op het moment dat zij het klaslokaal verliet.

Het EHRM is zich ervan bewust dat kinderen aan verschillende risico’s worden onderworpen wanneer een docent het klaslokaal verlaat en wijst daarbij op het belang van goed toezicht op de leerlingen. Het EHRM stelt daarbij echter ook vast dat er op de dag van het incident geen aanwijzing was dat er bijzondere risico’s waren waarop de docent alert had moeten zijn. Er hadden zich in de klas ook nooit eerder geweldsincidenten voorgedaan.

Gezien het feit dat de docent en de school niet wisten of behoorde te weten dat er een onmiddellijk gevaar bestond voor het leven van Derenik en het feit dat er geen aanwijzingen waren voor bijzondere risico’s, kan de school niet worden verweten dat er niet meer toezicht is gehouden. Bovendien kan op basis van de eerder genoemde omstandigheden niet worden gezegd dat de docent de veiligheid van Derenik in het gevaar heeft gebracht op een manier die niet verenigbaar is met artikel 2 van het EVRM.

Voor dit onderdeel van klacht oordeelt het EHRM artikel 2 van het EVRM niet geschonden.

Klager stelde ook voor het EHRM dat er tijdens het strafrechtelijk onderzoek sprake zou zijn geweest van procedurele tekortkomingen, wat een schending van artikel 2 EVRM tot gevolg zou hebben.

Met betrekking tot het strafrechtelijk onderzoek word door het EHRM geconcludeerd dat er ernstige tekortkomingen en vertragingen zijn geweest bij het onderzoek naar de omstandigheden van het incident dat heeft geleid tot het overlijden van Derenik. Het ondervragen van getuigen, het verzamelen van bewijsmateriaal en het instellen van strafrechtelijke procedures zijn niet tijdig verricht. Bovendien werd er vastgesteld dat er voorafgaand aan het instellen van de strafprocedure, nalatig is gehandeld. Het strafrechtelijke onderzoek zag alleen op het gevecht dat had plaatsgevonden en keek niet naar het bredere vraagstuk over de verantwoordelijkheid van de school. De verantwoordelijkheid van de school werd enkel op oppervlakkige wijze aan de orde gesteld tijdens de beslissing om de strafprocedure te beëindigen.

Het onderzoek had evenmin betrekking op de kwestie van de aanwezigheid van medische hulp op de school. De vraag of de dood had kunnen worden voorkomen indien er tijdig medische bijstand was verleend, werd in het onderzoek ook niet onderzocht ondanks dat door nationale autoriteiten meerdere malen op deze kwestie werd gewezen.

Het EHRM is van oordeel dat op dit punt van de klacht sprake is van een schending van artikel 2 van het EVRM.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^