Enkele feit dat het er sterk op lijkt dat de verdachte op uitkijk heeft gestaan en oogcontact heeft gemaakt met medeverdachte is onvoldoende voor medeplegen
/Gerechtshof Amsterdam 18 december 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5245
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, (te weten een poging tot diefstal in vereniging), zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof stelt vast dat de medeverdachte de daadwerkelijke wegnemingshandelingen heeft verricht, terwijl de gedragingen van de verdachte er op wijzen dat hij mogelijk ‘op de uitkijk stond’. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, zoals het op de uitkijk staan, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Anders dan de advocaat-generaal en met de raadsman is het hof van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier die nauwe en bewuste samenwerking, en met name het belang van de rol van de verdachte, niet te bewijzen zijn. Het enkele feit dat het er sterk op lijkt dat de verdachte op de uitkijk heeft gestaan en oogcontact heeft gemaakt met de medeverdachte is van onvoldoende gewicht om te concluderen dat de verdachte een zodanig wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de poging tot zakkenrollen dat van medeplegen sprake is.
Lees hier de volledige uitspraak.