Europese Commissie brengt aanbeveling uit over de procedurele rechten van verdachten en beklaagden die in voorlopige hechtenis zitten

In de aanbeveling worden minimumnormen vastgesteld, waarvan een aantal reeds in verschillende instrumenten is opgenomen. Het gaat onder meer om het gebruik van voorlopige hechtenis als uiterste middel en de invoering van periodieke toetsingen wanneer het gebruik ervan gerechtvaardigd is, de vaststelling van minimumnormen voor cel afmetingen, de duur van het verblijf buiten, de voedings- en gezondheidsomstandigheden alsmede om initiatieven met het oog op re-integratie en sociale rehabilitatie.

Aanleiding voor de aanbeveling (C (2022) 8987 van 8 december 2022) (EN) over de procedurele rechten van verdachten en beklaagden die in voorlopige hechtenis zitten en over de materiële detentieomstandigheden was een verzoek van de EU-ministers tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken in oktober 2021 om niet-wetgevende maatregelen voor te stellen ter verbetering van de detentieomstandigheden.

De aanbeveling bevat ook specifieke maatregelen om het probleem van radicalisering in gevangenissen aan te pakken. Zo worden lidstaten aangemoedigd om een eerste risicobeoordeling uit te voeren om te bepalen welke regeling van toepassing is op gedetineerden die verdacht worden van- of veroordeeld zijn voor- terroristische en gewelddadige extremistische misdrijven. De autoriteiten zouden bijvoorbeeld kunnen besluiten te voorkomen dat diezelfde verdachten rechtstreeks contact hebben met bijzonder kwetsbare gedetineerden. Ook worden andere bijzondere maatregelen voorgesteld voor vrouwen en meisjes, LGBTIQ, buitenlanders, personen met een handicap en andere kwetsbare gedetineerden, zoals een redelijke toegang tot professionele tolkdiensten.

De Commissie publiceerde tegelijkertijd een statistisch overzicht (EN) van de verschillen in detentie omstandigheden tussen de lidstaten. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat acht lidstaten een gevangenisdichtheid hebben van meer dan 100 gedetineerden per 100 plaatsen en dat vijf lidstaten te maken hebben met overbevolkingspercentages van meer dan 105 gedetineerden per 100 plaatsen. Het overzicht onderstreept ook de aanzienlijke verschillen in voorlopige hechtenis in de EU. In 2020 varieerde de gemiddelde duur van 2,4 maanden tot 12,9 maanden. Bovendien blijkt uit de bevindingen dat de kosten van voorlopige hechtenis sterk uiteenlopen tussen de lidstaten in de Europese Unie, met een marge van 6,50 euro per dag per gevangene tot 332,63 euro per dag.

De aanbeveling is vanaf 8 december 2022 van kracht en wordt tijdens de zitting van de Raad Justitie aan de ministers van de lidstaten voorgelegd. Lidstaten worden verzocht op nationaal niveau het nodige te doen om de praktijk in overeenstemming te brengen met de aanbeveling.

Achtergrond
De aanbeveling vormt een aanvulling op de procedurele rechten die zijn vastgelegd in de richtlijnen betreffende het recht op vertolking en vertaling (2010/64/EU), het recht op informatie (2012/13/EU), de toegang tot een advocaat (2013/48/EU), het vermoeden van onschuld (EU 2016/343), procedurele waarborgen voor kinderen (EU 2016/800) en rechtsbijstand (EU 2016/1919). Ook is de aanbeveling een aanvulling op de eerdere aanbeveling van de Commissie van 27 november 2013 betreffende procedurele waarborgen voor kwetsbare personen (PB EU 2013/C 378/02) (EN).

Hoewel alle lidstaten het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) moeten naleven, zijn er in de praktijk aanzienlijke verschillen met betrekking tot voorlopige hechtenis. Ook lopen de materiële detentieomstandigheden enorm uiteen.

Toezichthoudende instanties voor gevangenissen in de hele EU melden bezorgdheid. In 2021 waren er 81 gevallen van schendingen van artikel 3 EVRM (onmenselijke en vernederende behandeling), waarbij 14 lidstaten betrokken waren, en 46 gevallen van schendingen van artikel 5 EVRM (recht op vrijheid en veiligheid), waarbij 12 lidstaten betrokken waren.

De verschillen tussen de lidstaten hebben gevolgen voor het wederzijds vertrouwen en de justitiële samenwerking in strafzaken, bijvoorbeeld in het kader van de wederzijdse erkenning en de werking van het Europees aanhoudingsbevel (EAB). Sinds 2016 is de uitvoering van een EAB in bijna 300 gevallen uitgesteld of geweigerd op grond van een reëel risico op schending van de grondrechten.

, ,
Print Friendly and PDF ^