EVOA: Uitvoer van een container met afval naar Egypte.
/Rechtbank Amsterdam 27 september 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7065
Op 14 maart 2014 trof de Belastingdienst/Douane Rotterdam-Haven een container voorzien van het nummer containernummer aan bij het bedrijf 1 waarin onder andere dertig diepvriezers stonden met bestemming Egypte.
Deze diepvriezers waren gevuld met nieuwe en tweedehands goederen, voornamelijk elektrische en elektronische apparatuur. Verdachte stond geregistreerd als exporteur. Bij controle werd gezien dat er meer goederen aanwezig waren in de container dan de aangegeven hoeveelheid van 30 colli. De container werd vervolgens verzegeld en binnen gezet bij bedrijf 1. Op 17 maart 2014 zijn de goederen ter controle uit de container gehaald en in een goederenloods van bedrijf 1 neergezet.
De Belastingdienst/Douane controleerde deze goederen op 31 maart 2014. Op 29 april 2014 werd een tweede controle uitgevoerd, waarbij de Belastingdienst, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en verdachte aanwezig waren. Omdat er weinig tijd en ruimte was, was het niet mogelijk om een volledige controle uit te voeren. De goederen zijn in een verzegelde vrachtauto overgebracht naar het bedrijf 2 in Heteren om daar op een later moment gecontroleerd te worden. Op 20 november 2014 is geconstateerd dat de trailer met goederen niet meer bij bedrijf 2 stond en dat dus ook de verdere controle van de goederen niet meer mogelijk was. De trailer bleek op 30 juni 2014 opgehaald te zijn bij bedrijf 2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt het primair ten laste gelegde feit bewezen. Op basis van de controles van de Belastingdienst/Douane en ILT kan vastgesteld worden dat de gebruikte goederen in de container aangemerkt moeten worden als een mengsel van gevaarlijke en ongevaarlijke afvalstoffen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit niet is bewezen. Verdachte moet daarom van het ten laste gelegde worden vrijgesproken. Daarvoor heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
In de eerste plaats kan niet worden vastgesteld dat verdachte het ten laste gelegde op 14 maart 2014 heeft begaan, zoals ten laste is gelegd. De eigenlijke controle door ILT vond namelijk pas plaats op 29 april 2014. Daarnaast voert de raadsman aan dat geen sprake is van afvalstoffen, omdat het gaat om goederen met een economische waarde, die functioneerden en die bestemd waren om in Egypte (her)gebruikt te worden. De goederen in de container zijn beschadigd geraakt door de hardhandige wijze waarop de controlerende instanties met de inhoud van de container zijn omgegaan. Als die instanties met dezelfde voorzichtigheid met de inhoud waren omgegaan, zoals verdachte dat in zijn bedrijven in Nederland en Egypte doet, dan zouden die goederen niet zijn beschadigd.
Het oordeel van de rechtbank
Pleegdatum
Voor het antwoord op de vraag wanneer verdachte het feit beging, is niet van belang op welke datum ILT de inhoud van de container controleerde. Het gaat erom wanneer verdachte voornemens of doende was om die container naar Egypte over te brengen. Uit het dossier blijkt dat daarvan sprake was op 14 maart 2014. Op die dag is de aangifte uitvoer voor de container aangevraagd en de geladen container is op die dag ook aangetroffen door de Belastingdienst/Douane. Dit betekent dat vastgesteld kan worden dat verdachte het feit beging op 14 maart 2014.
Afvalstoffen?
Verdachte wordt verweten dat hij in strijd met de Europese Verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen (EVOA) gevaarlijke afvalstoffen wilde overbrengen naar Egypte. Voor het antwoord op de vraag of verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt, moet eerst gekeken worden of in de container van verdachte goederen zaten die als ‘afvalstof’ moeten worden aangemerkt.
EVOA verstaat onder een afvalstof ‘elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen’.2 Het maakt voor het antwoord op de vraag of sprake is van een afvalstof dus niet uit of de betreffende voorwerpen nog goed functioneren of niet. Ook is niet van belang of een voorwerp nog een economische waarde vertegenwoordigt. Daarmee omvat het begrip ‘afvalstof’ meer dan in het normale spraakgebruik onder het begrip ‘afval’ wordt verstaan. Het gaat er alleen om of de oorspronkelijke eigenaar de voorwerpen nog wil of mag hebben.
Een gedeelte van de in de container aangetroffen voorwerpen betreft gebruikte voorwerpen.
Dit betreft in elk geval alle voorwerpen die niet in een originele verpakking zaten. Het gaat dan onder andere om (een deel van) de koel/vriesapparaten, e‑readers/tablets, televisietoestellen en de strijkijzers. De oorspronkelijke gebruikers van deze voorwerpen hebben deze voorwerpen weggedaan en zich op die manier daarvan ontdaan. Daarom worden deze gebruikte voorwerpen als afvalstof aangemerkt.
Het andere gedeelte van de in de container aangetroffen goederen betreft defecte voorwerpen. Tijdens een controle is vastgesteld dat twee strijkijzers uit een originele verpakking niet functioneerden. Een aantal van de e-readers/tablets was voorzien van een document waaruit blijkt dat de e-reader/tablet niet of niet goed functioneerde. Defecte voorwerpen worden aangemerkt als afvalstof als de houder zich daarvan heeft ontdaan.
Ook een ongebruikt en goed functionerend voorwerp kan een afvalstof zijn, wanneer sprake is van afgedankte voorwerpen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer een bedrijf een voorwerp niet meer binnen de normale bedrijfsvoering te koop aanbiedt aan consumenten, maar tegen dumpprijzen aan een opkoper verkoopt, bijvoorbeeld omdat sprake is van een verouderd model. Daarmee heeft de verkoper zich ontdaan van het voorwerp en dan is dat voorwerp als afvalstof aan te merken. Verdachte verklaarde op zitting dat hij bij bedrijven zoals BCC voorwerpen opkocht die die bedrijven (om bedrijfseconomische redenen) niet meer wilden verkopen. Verdachte betaalde daar naar eigen zeggen (geschat) 25-50% van de oorspronkelijke verkoopwaarde voor. Dat maakt dat de (ongebruikte) voorwerpen die verdachte op deze manier opkocht, ook aangemerkt worden als afvalstof.
De conclusie is dan dat een groot deel van de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen als afvalstof zijn te kwalificeren. Het gaat dan in het bijzonder om de strijkijzers, koel/vriesapparaten, televisietoestellen en e-readers/tablets. Ten aanzien van de frituurpannen en ventilatoren kan de rechtbank alleen vaststellen dat deze in een originele verpakking en in nieuwe staat waren. Uit het dossier blijkt niet dat deze goederen als afvalstof kunnen worden aangemerkt. Het enkele feit dat ze onderdeel uitmaken van de inhoud van de container is daartoe onvoldoende. Daarom kan het ten laste gelegde ten aanzien van deze voorwerpen niet worden bewezen.
Het is echter niet zo dat een voorwerp dat eenmaal afvalstof is geworden, altijd een afvalstof blijft. In de EVOA is ook bepaald wanneer geen sprake meer is van een afvalstof.
Daarvan is sprake als een afvalstof een behandeling voor nuttige toepassing heeft ondergaan en voldoet aan specifieke criteria.
In deze zaak gaat het om elektrische en elektronische apparaten. De regels waar die apparaten aan moeten voldoen om geen afvalstof meer te zijn, zijn uiteengezet in een aanvullende Kaderrichtlijn.
Een eerste categorie regels heeft betrekking op het testen van de apparaten. In elk geval moet getest worden of de belangrijkste functies werken en de uitkomsten van de testen moeten geregistreerd worden. Op het apparaat of de verpakking van het apparaat moet een etiket geplakt zijn waaruit onder meer moet blijken door welk bedrijf het apparaat getest is, welke testen zijn uitgevoerd en wat het resultaat was van die testen. Daarnaast moet de houder van het apparaat beschikken over een bewijs dat het apparaat is getest.
In deze zaak is niet gebleken dat aan deze regels is voldaan. De enkele verklaring van verdachte dat een medewerker van zijn bedrijf heeft getest of de apparaten werkten, is onvoldoende, nog daargelaten dat die testen niet door een onafhankelijk bedrijf zijn uitgevoerd.
Een tweede categorie regels heeft betrekking op de wijze van beschermen tijdens het vervoer. De apparaten moeten passend beschermd zijn tegen beschadiging tijdens het vervoer en het in- en uitladen, met name door voldoende verpakking en passende stapeling van de lading.
Ook aan die regels is niet voldaan. De apparaten in de koel/vriesapparaten waren daar onverpakt in gestort. Dat de apparaten tussen lege telefoonhoesjes lagen, zoals verdachte verklaarde, kan niet worden aangemerkt als een passende verpakking. De stelling van verdachte dat er bij zijn bedrijven in Nederland en Egypte voorzichtig wordt omgegaan met de vervoerde apparaten, maakt ook niet dat de apparaten voldoende beschermd zijn. Als dat al zo is, dan heeft verdachte tijdens het vervoer van de goederen geen invloed op de wijze hoe ermee omgegaan wordt.
Om ervoor te zorgen dat de apparaten functionerend in Egypte aankomen, dient verdachte in elk geval voldoende bescherming te bieden bij een normaal transport van containers. Een buffer van telefoonhoesjes is niet als zodanig aan te merken.
Het voorgaande brengt mee dat sprake is van voorwerpen waarvan de oorspronkelijke eigenaar zich heeft ontdaan en die ten tijde van het transport nog niet zodanig nuttig waren toegepast dat zij niet meer aan te merken zijn als afvalstof. In de eerste plaats alleen al omdat onvoldoende is gedocumenteerd dat sprake is van goed functionerende apparaten, maar ook omdat de apparaten tijdens het transport veelal onvoldoende beschermd waren. Daarmee staat vast dat de container die verdachte naar Egypte wilde overbrengen afvalstoffen in de zin van EVOA bevatte.
Uit het dossier blijkt verder – en daartegen is ook geen verweer gevoerd – dat als sprake is van afvalstoffen, het dan gaat om een mengsel van gevaarlijke en ongevaarlijke afvalstoffen. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van afvalstoffen, is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit is bewezen.
Bewezenverklaring
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan.
Strafoplegging
Geldboete ter hoogte van € 1.500, waarvan € 750 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.