Extra behoedzaamheid bij beoordeling door de rechter van een proces verbaal van een verbalisant omdat die zich ook als benadeelde partij stelde
/Rechtbank Rotterdam 1 februari 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:743
De verdachte heeft onder invloed van alcohol, zonder dat daartoe een aanleiding was, op straat een voor hem onbekende man bedreigd en mishandeld met een mes door stekende bewegingen met dit mes naar die man te maken en hem hierbij op zijn hand te raken met dat mes. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan een gedeelte van 115 dagen voorwaardelijk om ruimte te geven voor de door psycholoog en reclassering geadviseerde behandeling en begeleiding.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van mishandeling van een ambtenaar.
De rechtbank stelt vast dat er zich in het dossier een proces-verbaal bevindt, nr. proces-verbaalnummer, betreffende de aanhouding van de verdachte ter zake het onder 3 ten laste gelegde feit. Dit proces-verbaal is mede door verbalisant 1 op ambtseed opgemaakt en ondertekend en houdt onder meer het volgende in:
“Ik, verbalisant [naam verbalisant 1] , heb tijdens het transport naar het politiebureau Zuidplein te Rotterdam, bij [de verdachte] plaatsgenomen in het compartiment van ons dienstmotorvoertuig wat bedoeld is voor arrestantenvervoer. Ik hoorde hem schrapende geluiden in zijn keel maken. Ik zag dat hij mij aankeek. Ik kreeg hierdoor de indruk dat hij naar mij wilde spugen. Hierop heb ik zijn hoofd gefixeerd zodat hij mij niet kon bespugen. Ik hoorde [de verdachte] vervolgens allerlei onverstaanbare kreten schreeuwen en krijsen. Ik voelde dat hij onder mij uit probeerde te komen. Ik zag dat hij met zijn benen het tafeltje
in de bus probeerde los te trappen. Ik voelde dat hij zich niet wilde laten fixeren.
Ik merkte dat hij zich constant met kracht de andere kant op wilde bewegen als dat ik
dat wilde. Vervolgens zijn wij met verhoogde snelheid richting het politiebureau gereden. Door de verhoogde snelheid had ik moeite om mijzelf en [de verdachte] onder controle te houden. Nadat we over een drempel reden verloor ik kort de controle over [zijn] hoofd. Ik zag dat hij mij aankeek dat hij met zijn hoofd een voorwaartse beweging maakte. Ik voelde dat hij mij hard in mijn gezicht raakte.”
Aan dit proces-verbaal komt in beginsel de bijzondere bewijskracht toe zoals bedoeld in artikel 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De omstandigheid dat verbalisant 1 zelf de benadeelde is van het feit dat de verdachte wordt ten laste gelegd en zich als partij heeft gesteld in deze procedure, maakt echter dat de rechtbank dit proces-verbaal met meer behoedzaamheid dient te beschouwen dan het geval zou zijn bij een proces-verbaal dat ambtsedig is opgemaakt door een politieagent die niet tevens het slachtoffer/de aangever is. Het dossier bevat naast dit proces-verbaal geen ander bewijs dat verdachte opzettelijk een kopstoot heeft gegeven. Hierbij merkt de rechtbank op dat verbalisant 1 in zijn proces-verbaal uitgaat van een aantal bij hem ontstane waarnemingen en indrukken, maar dat die indrukken niet bevestigd worden door verbalisant 2, die weliswaar het onderhavige proces-verbaal mede heeft opgemaakt, maar zonder dat daarover bevindingen van zijn kant zijn opgenomen.
Er is aldus niet uit te sluiten dat de verdachte, die zich moeilijk liet fixeren, bij het rijden over de drempel onopzettelijk het gezicht van verbalisant heeft geraakt.
Gelet hierop acht de rechtbank niet met voldoende overtuiging bewezen dat de verdachte met zijn hoofd tegen het hoofd van verbalisant 1 heeft gestoten met het opzet om verbalisant 1 pijn of letsel te bezorgen. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.
Lees hier de volledige uitspraak.