Faillissementsfraude: Verdachte heeft als bestuurder van een vennootschap samen met andere rechtspersonen zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Nadeel van ruim 3 miljoen euro. Veroordeling tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
/Rechtbank Amsterdam 5 maart 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:1572 Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
1. als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, opzettelijk de rechten der schuldeisers van de failliete rechtspersoon heeft verkort;
Subsidiair:
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;
2. medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van valse of vervalste geschriften, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
3. als bestuurder van een rechtspersoon, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk verkeerde inlichtingen gegeven.
Feiten
Onderneming 1 B.V., voorheen onderneming 1A B.V., is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2009 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van curator 1 tot curator. Het faillissement is op 16 februari 2009 aangevraagd door de Ontvanger van de Belastingdienst. Blijkens heeft faillissementsverslag van de curator was de schuldenpositie van onderneming 1 B.V. als volgt:
- Preferente vordering van de fiscus €1.750.934,-
- Preferente vordering van het UWV €27.168,32
- Andere preferente crediteuren €276.856,80
- Vordering concurrente crediteuren €1.199.335,33
De bestuurder en enig aandeelhouder van onderneming 1 B.V. is Holding 1 B.V. De bestuurder en enig aandeelhouder van Holding 1 B.V. is verdachte. Verdachte is tevens bestuurder van onderneming 1B B.V. en onderneming 1C B.V.
De activiteiten van onderneming 1 B.V. bestaan hoofdzakelijk uit het vervoer van ontwaterd zuiveringsslib, afkomstig van waterzuiveringsinstallaties. De opdrachtgever hiervan was onderneming 2 N.V.
Op 31 maart 2010 heeft de curator in het faillissement van onderneming 1 B.V. bij het Fraudemeldpunt Amsterdam melding gemaakt van het vermoeden van het plegen van bedrieglijke bankbreuk en valsheid in geschrifte door verdachte. Voorts stelt de curator dat de boekhouding van onderneming 1 B.V. onvolledig is en dat daarom de (indirect) bestuurder van onderneming 1 B.V. – verdachte – niet aan zijn boekhoudplicht heeft voldaan.
De ten laste gelegde onttrekkingen
De curator stelt dat de kantoorinventaris en de garage inrichting van onderneming 1 B.V. op 30 april 2009 – nadat het faillissement van onderneming 1 B.V. op 16 februari 2009 door de Belastingdienst was aangevraagd – zijn overgedragen aan onderneming 1C B.V. voor een bedrag van €31.281,92. Deze koopprijs is in het grootboek zonder omschrijving in de rekening-courantverhouding met onderneming 1B B.V. verrekend. Op de bankrekening van onderneming 1 B.V. is voornoemde betaling niet aangetroffen.
Uit de administratie van onderneming 1 B.V. blijkt voorts dat vanaf 10 juli 2008 – ongeveer een jaar voor faillissement – tot aan het faillissement van onderneming 1 B.V. ten gunste van Holding 1 B.V. betalingen zijn gedaan van in totaal €886.964,-. Deze betalingen zijn verwerkt in het grootboek, maar de onderliggende stukken waaruit de rechtmatigheid van deze betalingen kan blijken, zijn volgens de curator niet aangetroffen. Daarnaast is op 19 maart 2009 een bedrag van €249.161,- op de door onderneming 1 B.V. aangehouden bankrekening overgemaakt naar de bankrekening van onderneming 1B B.V. met als omschrijving “OVB aflossing schuld g-rekening”. Deze betaling is door de curator vernietigd als zijnde paulianeus, aangezien de faillissementsaanvraag een maand daarvoor was aangevraagd.
Op verzoek van de curator heeft Deloitte een onderzoek ingesteld naar de rekening-courantverhouding van onderneming 1 B.V. met onderneming 1B B.V.. In het rapport van Deloitte staat dat in het tweede halfjaar 2008 mutaties hebben plaatsgevonden in de rekening-courant verhouding tussen onderneming 1 B.V. en onderneming 1B B.V. ter grootte van €2,4 miljoen. Het rekening-courant saldo is hierbij omgeslagen van een vordering van onderneming 1 B.V. per 6 juli 2008 ad €1.945.247 naar een schuld aan onderneming 1B B.V. ad €406.902. Deloitte heeft uit de bescheiden van onderneming 1 B.V. de juistheid van de uitgevoerde boekingen niet kunnen vaststellen, waarna onderneming 1B B.V. is verzocht om dit middels bescheiden aan te tonen. Verdachte heeft vervolgens namens onderneming 1B B.V., enkele overzichten van doorbelaste kosten aan de curator toegezonden. Volgens de curator komen slechts enkele bedragen in de verstrekte overzichten overeen met de in rekening-courant geboekte bedragen. Van de overige in de overzichten vermelden bedragen ontbreken de onderliggende bescheiden, zodat de curator deze bedragen niet kan verifiëren.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, zoals weergegeven in het door haar ter terechtzitting overgelegde requisitoir, op het standpunt gesteld dat de aan verdachte onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van de hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, op grond van de verweren zoals genoemd in haar pleitnotities.
Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak van feit 1, sub D
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte van het onder 1 sub D ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, aangezien het bestaan van een vordering van onderneming 1 B.V. op een andere rechtspersoon niet kan leiden tot de bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van onderneming 1 B.V..
Feit 1
Algemeen
Verdachte heeft verklaard dat het contract met onderneming 2 N.V. niet winstgevend is geweest en alleen geld heeft gekost. Persoon 1, werkneemster bij onderneming 1 B.V., heeft verklaard dat het bedrijf altijd op de rand van de afgrond verkeerde en er structureel te weinig geld was. Volgens haar was het faillissement onontkoombaar op het moment dat de eerste herinnering van de Belastingdienst binnen kwam. Deze herinnering kwam ongeveer een jaar voor het faillissement van 7 juli 2009 binnen. Zoals uit de hiervoor in rubriek 4.2. weergegeven bewijsmiddelen volgt, zijn vanaf 10 juli 2008 tot en met de faillissementsdatum door onderneming 1 B.V. betalingen verricht ten gunste van Holding 1 B.V.
Onder A)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 30 april 2009 – nadat het faillissement van onderneming 1 B.V. is aangevraagd – de kantoorinventaris en de garage inrichting van onderneming 1 B.V. zijn overgedragen aan onderneming 1C B.V. voor een bedrag van €31.281,92. Op de bankrekening van onderneming 1 B.V. is deze betaling echter niet aangetroffen. Daarentegen is de koopprijs in het grootboek zonder omschrijving in de rekening-courantverhouding met onderneming 1B B.V. – een andere B.V. van verdachte – verrekend. Uit de door verdachte overgelegde administratie van onderneming 1 B.V. is niet gebleken wat de reden is geweest van deze verrekening.
Gezien het feit dat deze handeling heeft plaatsgevonden nadat het faillissement van onderneming 1 B.V. was aangevraagd en de overboeking niet in de afschriften is terug te vinden, is de rechtbank van oordeel dat onderneming 1 B.V. de kantoorinventaris en garage-inrichting om niet heeft overgedragen aan een andere rechtspersoon.
Onder B)
In de periode van 10 juli 2008 tot en met de datum van het faillissement van onderneming 1 B.V. zijn diverse betalingen gedaan door onderneming 1 B.V. ten gunste van Holding 1 B.V. voor een bedrag van in totaal €886.964,-. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de bankafschriften van Holding 1 B.V. blijkt dat hiermee salarissen en bepaalde kosten door de Holding zijn betaald.
De rechtbank stelt vast dat een onderbouwing van de stelling dat deze bedragen dienden ter betaling van de salarissen van de werknemers ontbreekt, zoals onderliggende stukken ten aanzien van de taakverdeling tussen de vennootschappen, de overeenkomsten van die werknemers met een vennootschap van verdachte alsmede de betrokken facturen. Verder kan niet worden vastgesteld dat namens Holding 1 B.V. jegens onderneming 1 B.V. een juridisch opeisbare verplichting bestond om al de salarissen van werknemers van onderneming 1 B.V. te betalen. Het lijkt er veeleer op dat verdachte gepoogd heeft zoveel mogelijk liquide middelen aan onderneming 1 B.V. te onttrekken om te voorkomen dat de betrokken gelden in het faillissement terecht zouden komen.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte tijdens zijn verhoor van 5 oktober 2010 heeft verklaard dat de betalingen aan Holding 1 B.V. zijn verricht omdat dit moest van de Rabobank, aangezien de rekening van de Holding soms negatiever stond dan die van onderneming 1 B.V.. persoon 2, werkzaam bij de Rabobank, heeft verklaard dat de Rabobank nooit expliciet tegen verdachte heeft gezegd gelden door te boeken naar de rekening van Holding 1 B.V. Tevens is vastgesteld – in tegenstelling tot wat verdachte heeft verklaard – dat de rekening-courant rekening van Holding 1 B.V. vrijwel permanent een saldo ten gunste van Holding 1 B.V. vertoonde. Tot slot heeft persoon 1 over de overboekingen verklaard dat de geldbedragen direct werden overgeboekt naar de bankrekening van Holding 1 B.V. zodat kon worden voorkomen dat de Belastingdienst overal beslag op kon leggen. Verdachte volstaat ermee een en ander te ontkennen, zonder dat hij een inzichtelijke verklaringen geeft voor het overboeken van gelden van onderneming 1 B.V. naar Holding 1 B.V..
De rechtbank leidt uit het voorgaande af, in onderlinge samenhang bezien, dat onderneming 1 B.V. onverschuldigd geldbedragen heeft overgeboekt naar de bankrekening van Holding 1 B.V..
Onder C)
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de curator heeft vastgesteld dat de rekening-courant verhouding tussen onderneming 1 B.V. en onderneming 1B B.V. in een tijdsspanne van zes maanden van een vordering van €1.945.247,- is omgezet in een schuld van €406.902,-. Op de datum van het faillissement van onderneming 1 B.V. bedroeg de totale schuld €515.189,26. De raadsvrouw heeft hierover aangevoerd dat tussen de verschillende vennootschappen van verdachte werd doorbelast, hetgeen deze mutatie verklaart.
De rechtbank stelt voorop dat het doorbelasten van kosten tussen vennootschappen niet naar believen kan worden gedaan. Zo kunnen niet allerlei kosten, ook van andere vennootschappen, zonder enige uitsplitsing en onderbouwing, voor rekening van onderneming 1 B.V. worden gebracht (terwijl de opbrengsten van onderneming 1 B.V. naar andere vennootschappen worden overgeboekt). Verdachte heeft niet inzichtelijk gemaakt dat het doorbelasten van kosten rechtmatig was terwijl in de administratie van onderneming 1 B.V. voor deze doorbelastingen geen onderbouwing is aangetroffen. Deloitte heeft immers uit de bescheiden van onderneming 1 B.V. de juistheid van de uitgevoerde boekingen niet kunnen vaststellen. Verder heeft de curator een aantal van deze (memoriaal)boekingen betwist, omdat ter zake van deze boekingen geen onderliggende documenten zijn overgelegd waaruit de juistheid hiervan kan worden vastgesteld. De rechtbank acht hier mitsdien bewezen dat bedragen onverschuldigd zijn overgemaakt door onderneming 1 B.V. aan onderneming 1B B.V. als gevolg waarvan een vordering van onderneming 1 B.V. is tenietgedaan en omgezet in een schuld van onderneming 1 B.V. aan onderneming 1B B.V..
Onder E)
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte een zodanige administratie heeft gevoerd en bewaard, dat hieruit ten alle tijde een betrouwbaar inzicht in de vermogenstoestand en de rechten en verplichtingen van onderneming 1 B.V. kon worden verkregen.
De curator heeft in zijn melding van 31 maart 2010 gesteld dat de administratie van onderneming 1 B.V. onvolledig is en geen volledig inzicht geeft in de rechten en verplichtingen. Zo heeft de curator onder meer geen documenten aangetroffen inzake:
- het verrekenen van rekening-courant vorderingen tussen de verschillende vennootschappen;
- de facturen inzake het doorbelasten van brandstof door onderneming 1B B.V.;
- de facturen inzake de doorbelasting van gebruik van containers.
Volgens persoon 1 was de administratie van onderneming 1 B.V. een drama, was nooit iets op orde en bestond er een grote achterstand. Dit was al zolang zij bij onderneming 1 B.V. werkte en verdachte was hiervan op de hoogte.
Gelet op de aangifte van de curator, de bevindingen van Deloitte en de verklaring van persoon 1, stelt de rechtbank vast dat de administratie van onderneming 1 B.V., die inzicht moet geven in de rechten en verplichtingen van de vennootschappen, niet op orde was. Dat betekent dat onderneming 1 B.V. niet heeft voldaan aan zijn administratie verplichting als bedoeld in artikel 2:10 van het Burgerlijk Wetboek. Hoewel verdachte binnen onderneming 1 B.V. niet direct belast is geweest met het voeren van de administratie, was hij daarvoor als bestuurder wel verantwoordelijk en volgt uit de bewijsmiddelen dat hij zich van deze onvolledig en onjuist gevoerde administratie wel degelijk bewust is geweest. Ook dient verdachte er als bestuurder van onderneming 1 B.V. voor zorg te dragen dat de gehele administratie correct aan de curator wordt overgedragen. Dat dat niet is gebeurd is aan zijn schuld te wijten.
De conclusie van de rechtbank
De rechtbank leidt uit het voorgaande af, in samenhang bezien, dat verdachte vanaf juli 2008 weet had van het aankomende faillissement. Met die wetenschap heeft verdachte voorafgaand aan het faillissement, maar ook nadat deze al was aangevraagd, de hiervoor besproken onttrekkingen uit de bedoel gedaan. Door zo te handelen stevende onderneming 1 B.V. niet alleen op een faillissement af met daarin een boedelschuld, ook leidt de rechtbank hieruit af dat verdachte zich ervan bewust moet zijn geweest dat de schuldeisers van onderneming 1 B.V. door de ten laste gelegde onttrekkingen in hun verhaal zouden worden benadeeld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers en acht bewezen dat verdachte, als bestuurder van onderneming 1 B.V., opzet heeft gehad op de bedrieglijke bankbreuk ter verkorting van de crediteuren van onderneming 1 B.V..
Feit 2
De curator heeft, nadat hij verdachte heeft verzocht om inlichtingen te geven, onder meer de onder 2 ten laste gelegde facturen van verdachte ontvangen. Over deze facturen heeft de curator opgemerkt dat hierop het bankrekeningnummer en het BTW-nummer van onderneming 1B B.V. – in plaats van onderneming 1 B.V. – staan vermeld.
Voorts vallen de volgende zaken op:
- Ten aanzien van factuur 90201 en 90205 is van het correspondentieadres de ‘L’ van plaats niet zichtbaar, terwijl deze wel zichtbaar is op de overige facturen;
- Ten aanzien van alle ten laste gelegde facturen – verstuurd door onderneming 1 B.V. – staat tweemaal een correspondentieadres vermeld, waarbij opvalt dat in het bovenste correspondentieadres Postbus A (van onderneming 1B B.V. en onderneming 1C B.V.) en in het onderste correspondentieadres Postbus B (van onderneming 1 B.V.) staat vermeld;
- Het factuurnummer van een factuur van onderneming 1 B.V. aan onderneming 1C B.V. begint met het jaartal 2009. De ten laste gelegde facturen vermelden factuurnummers ‘90201’ tot en met ‘90206’;
- De facturen van na 25 mei 2009 – de datum waarop de naam onderneming 1A B.V. is gewijzigd in onderneming 1 B.V., dragen als briefhoofd onderneming 1A B.V.;
- Op alle ten laste gelegde facturen staat het bankrekeningnummer van onderneming 1B B.V. vermeld, alsmede het BTW nummer van onderneming 1B B.V.;
- Alle ten laste gelegde facturen zijn verstuurd nadat onderneming 1 B.V. in staat van faillissement is verklaard;
- Op alle ten laste gelegde facturen staat – in tegenstelling tot andere facturen – onderaan extra vermeld dat de betaling moet plaatsvinden op bankrekening bankrekeningnummer A.
Persoon 1 heeft verklaard dat zij de facturen herkent, maar dat zij deze niet heeft opgesteld. De facturen zijn volgens haar opgemaakt omdat bij een eerder faillissement (van onderneming 1 B.V.) duidelijk was geworden dat er facturen ten grondslag moeten liggen aan doorbelastingen tussen de verschillende vennootschappen. Persoon 3, werknemer bij onderneming 1 B.V., heeft verklaard dat tot 5 juni 2009 alle (uitgaande) facturen van onderneming 1 B.V. door hem werden gemaakt. Hij herkent de hem getoonde facturen echter niet en verklaart dat deze niet door hem zijn opgesteld. Op de vraag wat hij kan verklaren over de juistheid van deze facturen, heeft hij geantwoord dat het slechte vervalsingen betreffen.
Gelet op het voorgaande en het feit dat verdachte de ten laste gelegde facturen op verzoek van de curator en na faillissement heeft overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat deze facturen vals zijn en dat verdachte hiervan opzettelijk gebruik heeft gemaakt, als ware deze facturen als echt en onvervalst. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
Feit 3
De curator heeft verdachte bij brieven van 23 juli 2009, 3 september 2009 en 17 september 2009 gesommeerd hem gedocumenteerd, middels overlegging van verifieerbare bescheiden, inlichtingen te verstrekken over mutaties met betrekking tot de vorderingen van onderneming 1B B.V. op onderneming 1 B.V.. Voorts heeft de curator om een groot aantal stukken, zoals bankafschriften, grootboekkaarten en overeenkomsten met groepsmaatschappijen verzocht. Verdachte heeft op al deze vragen geen genoegzaam antwoord gegeven, aldus de curator.
Hoewel kan worden vastgesteld dat door of namens verdachte inlichtingen zijn verstrekt aan de curator, blijkt uit de brieven van de curator dat verdachte de door hem expliciet verzochte bescheiden niet heeft overgelegd. Naast het weigeren van het geven van vereiste inlichtingen, heeft verdachte ook opzettelijk verkeerde inlichtingen gegeven. Verdachte heeft immers ter onderbouwing van rekening-courant boekingen tussen onderneming 1 B.V. en onderneming 1B B.V., de onder 2 ten laste gelegde valse facturen aan de curator overgelegd.
Gelet op de hiervoor aangehaalde geschriften van de curator en de door verdachte overgelegde valse facturen aan de curator, is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.
Bewezenverklaring
- Feit 1 primair: het als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, medeplegen van het onttrekken van enig goed aan de boedel en het vervreemden van goederen om niet en het niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, in dat artikel bedoeld
- Feit 2: opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
- Feit 3: als bestuurder van een rechtspersoon, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen zonder geldige reden weigeren de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk verkeerde inlichtingen geven
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Verdachte heeft als bestuurder van een vennootschap samen met andere rechtspersonen zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Terwijl verdachte wist dat deze vennootschap in zwaar weer verkeerde, heeft hij aanzienlijke geldbedragen onttrokken aan die vennootschap. Door zijn handelen heeft verdachte de crediteuren van zijn vennootschap benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het in zijn hoedanigheid als bestuurder van de failliete vennootschap niet voldoen aan zijn wettelijke verplichtingen om een volledige en juiste administratie aan de curator te overleggen. Daarnaast heeft verdachte, ondanks verzoeken daartoe door de curator, niet de volledige administratie aan die curator overhandigd en zelfs opzettelijk verkeerde inlichtingen gegeven. Dergelijke gedragingen schenden het handelsverkeer en verdachte heeft hiermee tevens blijk gegeven van een lichtzinnige houding ten opzichte van de vermogensbelangen van zijn schuldeisers. Met zijn handelen heeft verdachte het de curator moeilijk gemaakt om het faillissement op juiste wijze af te wikkelen.
Ten slotte heeft de verdachte ter onderbouwing van diverse doorbelastingen zich bediend van valse facturen, om alsnog te proberen deze doorbelastingen geaccepteerd te krijgen door de curator. Hiermee heeft verdachte het vertrouwen dat curators moeten kunnen stellen in de juistheid van de aan hen verstrekte administratie ernstig geschaad.
Lees hier de volledige uitspraak.