Falende bewijsklacht ‘afkomstig uit enig misdrijf’

Hoge Raad 27 juni, ECLI:NL:HR:2017:1157

De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden wegens medeplegen van witwassen.

Het startpunt in de onderhavige zaak ligt in een MOT-melding van de bank, waarop een bedrag van € 400.000 in contanten werd gestort. De hiervoor door de (latere) verdachte gegeven verklaring dat hij ruim 470.000 EUR in Duitsland had gewonnen in de loterij bleek niet op waarheid te berusten. Het eigenlijke startpunt voor het vermoeden, dat het genoemde bedrag van misdrijf afkomstig is, valt zodoende als het ware samen met het bewijs van het verhullen van de herkomst er van. Het sluitstuk van de bewijsredenering is dat door de verdachte – die zich vanaf het begin op zijn zwijgrecht heeft beroepen - geen (verifieerbare en vervolgens aannemelijk te achten) verklaring voor de aanwezigheid van het grote geldbedrag dat ten grondslag heeft gelegen aan de witwasconstructie is verschaft.

Middel

Het middel bevat als eerste de klacht dat het bewezenverklaarde niet kan volgen uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder waar het betreft het ‘van misdrijf afkomstig zijn’ van het geldbedrag (totaal ongeveer euro 470.562,-) waarop volgens de tenlastelegging het witwassen betrekking heeft.

Beoordeling Hoge Raad

Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte een bedrag van € 470.000,- in contanten aan betrokkene 3 heeft gegeven, waarna met tussenkomst van die A op 29 december 2003 een "Zentralgewinn" van € 470.578,40 door Westdeutsche Lotterie aan verdachte is uitgekeerd op een Duitse bankrekening, terwijl dat "Zentralgewinn" in werkelijkheid niet door verdachte maar door Combiplay was gewonnen. Voorts heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte nadien, op 5 januari 2004, het door Westdeutsche Lotterie uitgekeerde bedrag heeft opgenomen van de Duitse bankrekening en vervolgens in Nederland een contante geldstorting heeft verricht ten bedrage van € 400.000,- op een op zijn naam gestelde bankrekening. De verdachte heeft daarbij aan een medewerker van de bank medegedeeld - wetende dat die mededeling onjuist was - dat hij, verdachte, in december 2003 een bedrag van € 485.000,- had gewonnen in de Duitse loterij. Voorts heeft het Hof bij zijn oordeel dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan, betrokken dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het in de tenlastelegging vermelde geldbedrag van ongeveer € 470.562,-, waarbij het Hof tevens acht heeft geslagen op de gegevens over de gemiddelde legale (contante) inkomsten van verdachte door de jaren heen. Gelet op dit een en ander is het bewezenverklaarde 'afkomstig uit enig misdrijf' toereikend gemotiveerd.

Het middel faalt.

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^