Falende bewijsklacht valsheid in geschrift, conclusie AG anders
/Hoge Raad 29 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1067
Feiten
Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft verdachte op 24 januari 2012 voor 3: Medeplegen van feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, en 4: Feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon opzettelijk begaan van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1 van de Wet milieubeheer, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, een geldboete van € 2.250 en een werkstraf van 216 uren.
Mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld.
Middel
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, onder 3 heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk "een formulier logboek van 30 juni 2008, betreffende een asbestsloop in Gilze-Rijen, zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, althans heeft vervalst, hebbende zij, verdachte, opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid minder asbesturen geregistreerd dan in werkelijkheid waren gewerkt".
Beoordeling Hoge Raad
Voor zover het middel klaagt dat het Hof slechts een gedeelte van het RPS rapport voor het bewijs heeft gebezigd en dat het Hof niet heeft mogen afgaan op mededelingen van werknemers dat golfplaten die na de vrijgave zijn verwijderd asbesthoudend waren, is het tevergeefs voorgesteld. Ingeval de rechter die over de feiten oordeelt het tenlastegelegde bewezen acht, is het aan die rechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake die selectie en waardering, die - behoudens bijzondere gevallen - geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, heeft het Hof kunnen afleiden dat in het logboek van A in strijd met de waarheid minder asbesturen waren geregistreerd dan in werkelijkheid op 30 juni 2008 waren gewerkt.
Het middel faalt.
Conclusie AG: contrair
De bewijsconstructie van het hof is de AG niet helemaal duidelijk is: uitgangspunt is dat de feitenrechter bewijsmateriaal voor het bewijs bezigt dat hem betrouwbaar voorkomt. Bewijsmiddel 7 is een analyserapport van RPS Analyse B.V., waarin is vermeld dat op 30 juni 2008 om 9:00 is begonnen met de monstername en dat de verantwoordelijke voor de monstername een halfuur daar op de locatie is gebleven. De conclusie van het onderzoek, bestaande uit luchtmeting en visuele inspectie houdt een akkoord in. Machielse neemt aan dat dit akkoord betekent dat het werk wordt vrijgegeven omdat daar geen asbest in onaanvaardbare concentratie meer aanwezig is. Bewijsmiddel 7 is daarom niet redengevend voor het bewezenverklaarde. Het komt de AG voor dat het hof zich had moeten uitspreken over de waarde van bewijsmiddel 7. Als het hof van oordeel was dat het analyserapport van RPS niet de ware toedracht weergeeft en dat daarom geloof moet worden gehecht aan bijvoorbeeld de verklaringen van betrokkene 2 en betrokkene 1, had het voor de hand gelegen als het hof zich nader op de hoogte had gesteld van die toedracht. Een vrijgave is immers niet geoorloofd wanneer er nog asbesthoudend materiaal aanwezig is. Het bewijsmiddel is dus niet redengevend voor het bewijs van het feit dat er na de vrijgave nog wel degelijk asbesthoudend materiaal aanwezig was.
Het aldus ruim geïnterpreteerde middel komt mij gegrond voor.
Lees hier de volledige uitspraak.