Fiscale strafzaak: hof overweegt ambtshalve dat in dit geval de strafrechtelijke vervolging van de verdachte niet in strijd is met het bepaalde in artikel 243, tweede lid, Sv (het una via beginsel)

Gerechtshof Amsterdam 5 september 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3240

De verdachte heeft zich gedurende meerdere jaren schuldig gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste en onvolledige aangifte omzet- en inkomstenbelasting, als gevolg waarvan telkens te weinig belasting werd geheven. Zodoende heeft hij langdurig en stelselmatig de fiscus en daarmee de samenleving benadeeld en heeft hij de belastingmoraal ondermijnd. Bovendien is de eenmanszaak die de verdachte dreef hierdoor ten onrechte jarenlang in een betere concurrentiepositie geweest dan soortgelijke bedrijven, die wel hun fiscale verplichtingen nakwamen. Het fiscale nadeel bedraagt in totaal € 77.195,00. Gebleken is voorts, dat in opdracht van de verdachte twee arbeidscontracten valselijk zijn opgemaakt door vermelding van een te laag salaris, een later tijdstip van indiensttreding dan wel een kleinere omvang van het dienstverband dan in werkelijkheid het geval was. Dit had kennelijk tot doel minder loonbelasting te hoeven betalen. Het tekent eens te meer de kwalijke belastingmoraal van de verdachte en het gemak waarmee hij de verplichtingen als ondernemer en werkgever aan zijn laars lapte.

Ten slotte heeft de verdachte op aanvraag van de belastinginspecteur niet de benodigde bankafschriften verstrekt, terwijl hij daartoe wel verplicht was.

Una via beginsel

Ambtshalve overweegt het hof als volgt.

Ingevolge artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wordt geen strafvervolging ingesteld indien ter zake van het feit aan de verdachte reeds een bestuurlijke boete is opgelegd.

Het aldus in de wet verankerde ‘una via beginsel’ houdt kort gezegd in, dat niemand tweemaal ter zake van hetzelfde feit door oplegging van een bestuurlijke boete en strafvervolging in rechte kan worden betrokken.

Uit het dossier, waaronder de door de verdachte in eerste aanleg overgelegde stukken, blijkt, voor zover

in dit verband relevant, het volgende. De verdachte was gedurende de ten laste gelegde jaren 2007, 2008 en 2009 enig eigenaar van [bedrijf 2]. Aanvankelijk was dat een v.o.f. maar medio 2006 is de

medevennoot van de verdachte opgestapt. Vanaf dat moment was sprake van een eenmanszaak, hoewel die pas als zodanig op 1 mei 2009 bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd.

De verdachte heeft ten overstaan van de FIOD verklaard dat hij in genoemde jaren verkoopfacturen boven een bepaald bedrag liet betalen op zijn ABN AMRO rekeningnummer.

Dat rekeningnummer was niet in de financiële administratie van zijn bedrijf opgenomen.

Volgens de verdachte was sprake van een ‘reserveboekhouding’ die hij bewust buiten het zicht van

de Belastingdienst wilde houden en waarvan hij de gegevens evenmin ter beschikking stelde aan zijn boekhouder. Als gevolg daarvan zijn stortingen op deze bankrekening niet meegenomen in de aangiften omzet- en inkomstenbelasting over de jaren 2007, 2008 en 2009.

De verdachte heeft naar aanleiding van een onderzoek in de door hem beschikbaar gestelde ‘reguliere’ boekhouding op 20 december 2010 naheffingsaanslagen opgelegd gekregen ter correctie van het te weinig betalen van omzetbelasting over de jaren 2008 en 2009. Daarbij is tevens een vergrijpboete opgelegd. Het dossier bevat een overzicht van de berekende verschillen tussen de volgens de ‘reguliere’ administratie behaalde omzet en de ingediende aangiften omzetbelasting (AH-010D). Deze gegevens komen overeen met het door de verdachte overgelegde ‘Aanslagbiljet omzetbelasting’ over de jaren 2008 en 2009 (productie 4), alsmede de toelichting ‘Vergrijpboete omzetbelasting’ (productie 3b).

Op 17 mei 2011 is een strafrechtelijk onderzoek gestart. De verdachte is, naar aanleiding van het niet opgeven van de omzet die binnen kwam op genoemde rekening bij ABN AMRO, vervolgd voor het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting én inkomstenbelasting betreffende de boekjaren 2007, 2008 en 2009.

Aangezien de opgelegde vergrijpboete slechts betrekking heeft op de omzetbelasting 2008 en 2009 mocht de verdachte – alleen al daarom – vervolgd worden voor het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting 2007 en onjuiste aangiften inkomstenbelasting.

Voorts blijkt dat het overzicht AH-010D is gebaseerd op de door de boekhouder gevoerde administratie en ingediende aangiften omzetbelasting, waarin de betalingen van klanten op het rekeningnummer bij ABN AMRO niet zijn opgenomen. De beschuldiging jegens de verdachte heeft uitsluitend betrekking op deze betalingen. De vergrijpboete ziet daar niet op. Dat leidt tot de conclusie dat de bestuurlijke boete en de strafvervolging in dit geval geen betrekking hebben op hetzelfde feit als bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Als gevolg daarvan is de strafrechtelijke vervolging van de verdachte niet in strijd met het bepaalde in artikel 243, tweede lid, Sv.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

  • Feit 2: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

  • Feit 3: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

  • Feit 4: ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.

Strafoplegging

  • Een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.

Lees hier de volledige uitspraak.




Print Friendly and PDF ^