Fiscale zaak Marge: veroordeling wegens BTW-fraude. Ontvankelijkheid voor het niet naleven van de fiscale administratieplicht & Onjuistheid van de aangiften omzetbelasting en strekkingsvereiste.
/Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 december 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5485
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen plegen van valsheid in geschrift. Door valse verkoopfacturen en inkoopverklaringen in zijn administratie op te nemen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan BTW-fraude. Er is voordeel genoten door gebruik te maken van onder het reguliere BTW-regime vallende personenauto’s die waren omgekat naar marge-auto’s. Bij verkoop van een auto leidt deze fraudeleuze handelwijze ertoe dat de heffing van omzetbelasting alleen over de winstmarge van de transactie wordt afgedragen, terwijl zonder deze omkatting omzetbelasting over de totale vergoeding in rekening had moeten worden gebracht aan de eindverbruiker. Er is gebruik gemaakt van plofbedrijven. Omdat deze plofbedrijven nauwelijks of geen aangiften omzetbelasting indienden, verdwenen de door Duitse autobedrijven aan deze plofbedrijven intracommunautair geleverde auto’s uit het zicht van de betrokken belastingdiensten. De auto’s zijn vervolgens door het plofbedrijf als margeauto aan de onderneming van de verdachte verkocht, die de auto’s op zijn beurt weer doorverkocht als zijnde margeauto’s, terwijl hij wist dat het geen marge-auto’s waren. Aangezien de auto in feite een auto was die onderworpen was aan het reguliere BTW-regime, rustte er op de volledige verkoopkoopsom een BTW-claim en niet enkel op de winstmarge.
Verweren van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. In de kern is daartoe door de verdediging aangevoerd dat de verdachte, op het moment dat hij de tenlastegelegde 52 auto’s inkocht van Belgische vennootschap H BVBA, niet wist, althans behoorde te weten, dat deze auto’s geen marge-auto’s waren, maar BTW-auto’s. Van een onjuiste administratie en/of onjuiste aangiften omzetbelasting kan derhalve geen sprake zijn. Aan dit standpunt is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – het volgende ten grondslag gelegd.
B.1 Geen opzet op vermeende valsheid van de facturen en inkoopverklaringen (feit 1)
Van valsheid in geschrift, bestaande uit het valselijk opmaken van inkoop- en/of verkoopfacturen en/of inkoopattesten SBBW (hof: de Stichting Bevordering Bedrijfsvoering Woonwagenbewoners, hierna te noemen: ‘SBBW’), laat staan met het oogmerk om die stukken als echt en onvervalst te gebruiken, is bij de verdachte geen sprake, nu niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet op de valsheid had. De verdachte was immers niet bekend met het feit dat het niet om marge-auto’s ging en/of dat betrokkene 1 geen directeur was van Belgische vennootschap H BVBA, aldus de raadsman. Zelfs de boekhouders van de SBBW en de aldaar werkzame controleambtenaren van de Belastingdienst hebben nooit geconstateerd dat met de inkoopfacturen, afkomstig van Belgische vennootschap H BVBA, iets mis was. Derhalve dient vrijspraak voor het onder feit 1 primair ten laste gelegde te volgen.
Het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde treft volgens de verdediging hetzelfde lot van vrijspraak, aangezien de verdachte overtuigd was van de juistheid van de inkoopfacturen, verkoopfacturen en inkoopattesten SBBW, zodat niet kan worden bewezen dat de verdachte een bedrijfsadministratie heeft gevoerd waarin met opzet valse facturen zijn verwerkt.
Over de hieromtrent in het dossier aanwezige indicaties voor het tegendeel heeft de raadsman het volgende opgemerkt.
De verdediging bestrijdt dat de verdachte aan getuige Belgische autohandelaar 1 van Belgische vennootschap W CV blanco facturen ter beschikking heeft gesteld en daarvoor vergoedingen aan hem heeft betaald. De persoon genaamd ‘ roepnaam verdachte ’ waarover hij spreekt is beslist niet de verdachte, temeer nu op de Vinkenslag meerdere autohandelaren met die voornaam werkzaam waren.
Voor wat betreft de fax die vanaf het faxapparaat van de verdachte naar Duits autobedrijf AS is gestuurd merkt de verdediging op dat collega-handelaren in voorkomende gevallen gebruik maakten van het faxapparaat van de verdachte. Daarom kan niet worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die deze fax met stukken betreffende eenmanszaak H heeft gestuurd. Voorts impliceert het enkele feit dat op een fax een verzendregel van het faxapparaat van de verdachte is vermeld nog niet dat de fax daadwerkelijk via die fax is verzonden, aldus de raadsman.
Getuige getuige K heeft weliswaar verklaard dat hij op verzoek van de verdachte twee of drie auto’s in Duitsland heeft opgehaald, maar uit niets blijkt dat die betreffende auto’s vervolgens via Belgische vennootschap H BVBA aan de verdachte zijn geleverd. Deze verklaring kan aldus niet bijdragen aan het bewijs dat verdachte wist dat geen sprake was van marge-auto’s.
B.2 Geen opzet op het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting (feit 2)
In 2005 heeft de Belastingdienst een deelonderzoek omzetbelasting over de jaren 2000 tot en met 2002 bij de verdachte uitgevoerd. In het controlerapport d.d. 2 december 2005 is als conclusie vermeld: “Vergelijking van de door u aangeleverde GISO-uitdraaien, de ontvangstenschriftjes BTW van de SBBW en de ingediende aangiften Omzetbelasting heeft het volgende opgeleverd: Over de periode 2000 tot en met 2002 zijn de juiste bedragen op de aangiften Omzetbelasting afgedragen. Er wordt derhalve geen naheffingsaanslag Omzetbelasting opgelegd.” In de visie van de verdediging leidt dit ertoe dat de gegevens, zoals vermeld op de tenlastegelegde 52 verkoopfacturen aan Belgische afnemers, aansluiten bij de aangiften omzetbelasting van de verdachte. De verdachte mocht er dus op vertrouwen dat zijn boekhouding over genoemde jaren in orde was en dat op basis daarvan juiste aangiften omzetbelasting werden gedaan.
De verdachte heeft volgens de raadsman auto’s tegen een marktconforme prijs ingekocht, vervolgens bij verkoop een geringe winst gerealiseerd, van de hem bekende verkoper alle voertuigbescheiden ontvangen, inkoopfacturen ontvangen waarop is vermeld dat het marge-auto’s betrof en op basis daarvan verkoopfacturen en inkoopattesten SBBW opgemaakt. Deze omstandigheden, in combinatie met het feit dat zijn boekhouding regelmatig door boekhouders van de SBBW en belastingambtenaren werd gecontroleerd waarbij geen onregelmatigheden werden bevonden, maakt volgens de raadsman dat de verdachte een geslaagd beroep toekomt op een pleitbaar standpunt. De verdachte mocht immers menen dat de margeregeling van toepassing was, waardoor het (voorwaardelijk) opzet aan het onder 2 ten laste gelegde feit komt te ontvallen en vrijspraak dient te volgen.
B.3 Geen criminele organisatie met medeverdachte 2 en/of medeverdachte 3 (feit 3)
De verdachte en medeverdachte medeverdachte 2 dreven hun eigen autohandel en voerden elk hun eigen administratie. Door gebrek aan eigen opslagruimte kwam het voor dat medeverdachte 2 auto’s op het terrein van verdachte verdachte stalde. Het kwam ook voor dat indien medeverdachte 2 niet op het bedrijfsterrein van de verdachte aanwezig was en een klant van medeverdachte 2, waaraan reeds door hem een auto was verkocht, zich bij verdachte meldde, verdachte een reeds gereed liggende factuur van medeverdachte 2 aan de betreffende koper ter hand stelde. Een enkele keer heeft verdachte op instigatie van medeverdachte 2 een factuur op briefpapier van medeverdachte 2 opgemaakt, maar dat betrof nooit een auto uit de bedrijfsvoorraad van verdachte verdachte. Van een zakelijke verhouding is derhalve geen sprake. Met medeverdachte 3 heeft de verdachte nimmer autohandel gedreven. Van enige organisatie kan dus niet worden gesproken. Nu evenmin kan worden bewezen dat de verdachte betrokken was bij het fiscaal omkatten van BTW-belaste auto’s naar marge-auto’s, dient in de visie van de verdediging eveneens vrijspraak voor het onder feit 3 ten laste gelegde te volgen.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1
Het hof ziet aanleiding om hierna tegelijkertijd in te gaan op de door de verdediging gevoerde verweren.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
C.1 Feit 1: valsheid in geschrift door het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie
De verdachte staat ingevolge hetgeen onder feit 1 primair aan hem ten laste is gelegd – kort gezegd – onder meer terecht ter zake van het valselijk opmaken van zijn bedrijfsadministratie door daarin valse verkoopfacturen en inkoopverklaringen/attesten SBBW op te nemen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
C.1.1 Verkoopfacturen en inkoopverklaringen/attesten SBBW
In de tenlastegelegde periode handelde verdachte verdachte in auto’s. Hij verkocht toentertijd veel auto’s aan Belgische handelaren. De verdachte dreef deze autohandel binnen zijn eenmanszaak eenmanszaak verdachte, gevestigd op de Vinkenslag in de gemeente Maastricht.
In de periode van 1 september 2001 tot en met 31 maart 2002 heeft eenmanszaak verdachte 57 auto’s ingekocht bij Belgische vennootschap H BVBA. In diezelfde periode zijn 52 auto’s – die waren ingekocht bij Belgische vennootschap H BVBA – door de verdachte verkocht aan Belgische afnemers, te weten Belgische vennootschap AI NV, Belgische vennootschap AF BVBA en Belgische vennootschap PCaB NV.
Van deze verkooptransacties zijn steeds verkoopfacturen opgemaakt. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat ‘de papieren’ werden gemaakt in het kantoor op zijn plaats waar hij autohandel dreef. Indien hij een auto verkocht, ondertekende hijzelf de factuur. In al zijn facturen staat duidelijk vermeld dat het marge-auto’s betroffen. De verkoopfacturen en attesten nam verdachte op in zijn administratie en deze bracht hij vervolgens op verschillende momenten naar het kantoor van de SBBW ter verdere verwerking.
In de tenlastelegging zijn 10 verkooptransacties gespecificeerd. Op deze facturen, alsmede op de facturen genoemd in het overzicht met daarop verkoopfacturen van verdachte verdachte aan Belgische afnemers, staat steeds vermeld ‘25A’ of ‘25(A) paragraaf’. Daaruit komt naar voren dat de aan de Belgische afnemers geleverde auto’s als marge-auto’s zijn verkocht. De vermelding ‘25A’ of ‘25(A) paragraaf’ verwijst namelijk naar de Duitse margeregeling, opgenomen in § 25a van het Umsatzsteuergesetz.
Bij elke verkoop werd tevens een inkoopverklaring/attest van de SBBW afgegeven. Het voorblad ging met de koper van de auto mee, één doorslag was voor de verkopende ondernemer, één doorslag bleef bij de SBBW en één doorslag werd door de SBBW opgeborgen in een klapper ten behoeve van de controle door de Belastingdienst. De attesten werden door de ondernemers zelf handmatig ingevuld. Bij elke van de hiervoor bedoelde 52 verkoopfacturen hoorde dus steeds een inkoopverklaring/attest SBBW. Het hof stelt vast dat op de inkoopverklaringen/attesten steeds is vermeld: ‘De leverancier verklaart de auto zonder aftrek van voorbelasting te hebben verkregen (status art.28b/2)’. Deze status heeft betrekking op artikel 28 van de Wet op de omzetbelasting 1968, waarin de margeregeling is vervat. Aldus is hiermee op de inkoopverklaringen/attesten voorgewend dat de betreffende auto’s zijn geleverd onder toepassing van de margeregeling.
Voorts zijn de inkoopverklaringen/attesten telkens voorzien van de handtekening en naam van verdachte verdachte.
C.1.2 Bedrijven inkoopzijde: Belgische vennootschap H BVBA, eenmanszaak H en Belgisch autobedrijf SNPH
De FIOD heeft onder leiding van het Functioneel Parket uitvoerig onderzoek naar voornoemde transacties verricht, waarbij ook de inkoopzijde is onderzocht. Zoals reeds hiervoor is overwogen, zijn de 52 auto’s waarop de in de tenlastelegging genoemde verkoopfacturen betrekking hebben, door verdachte ingekocht bij Belgische vennootschap H BVBA. Met betrekking tot die vennootschap is het volgende uit het procesdossier naar voren gekomen.
C.1.2.1 Belgische vennootschap H BVBA
Ten tijde van de inkoop van deze 52 auto’s was zaakvoerder H BVBA zaakvoerder van Belgische vennootschap H BVBA. Zaakvoerder H BVBA heeft ten overstaan van de FIOD verklaard nooit in auto’s te hebben gehandeld. Zaakvoerder H BVBA verklaarde voorts dat hij begin 2001 ter zake van Belgische vennootschap H BVBA met ene Danny naar de Kamer van Koophandel te Tongeren is geweest. In dat kader heeft hij hem een kopie van zijn verblijfsdocument gegeven, alsook zijn paspoort verstrekt aan de beambte van de Kamer van Koophandel. Uit onderzoek van de Bijzondere Belastinginspectie te Brussel komt naar voren dat naar aanleiding van een controle van Belgische vennootschap H BVBA in 2001 is gebleken dat op het vestigingsadres in Alken geen reële vennootschap gevestigd was. Er werd enkel een niet geledigde brievenbus aangetroffen. Een telefoon- of faxnummer op het postbusadres in Alken was niet bekend. De verwervingen vanuit Duitsland vonden plaats onder het normale BTW-regime terwijl de doorfactureringen door Belgische vennootschap H BVBA aan Nederlandse bedrijven plaatsvonden onder de margeregeling. Hierbij werden de in Duitsland verworven auto’s niet in de boekhouding van Belgische vennootschap H BVBA opgenomen en de verkopen van Belgische vennootschap H BVBA naar Nederland vonden plaats naar Nederlandse belastingplichtigen op het kamp van Maastricht (het hof begrijpt: de Vinkenslag). Er werden auto’s ingekocht bij Belgische niet-indieners van belastingaangiften, welke auto’s van origine uit Duitsland kwamen. In 2001 zijn de intracommunautaire verwervingen vanuit Duitsland en Nederland niet aangegeven in de aangiften omzetbelasting. Op 1 januari 2002 is het BTW-nummer ambtshalve doorgehaald omdat er geen reële activiteiten meer werden vastgesteld en de brieven niet werden beantwoord. De boekhouder verklaarde desgevraagd dat hij geen contact kon opnemen met de verantwoordelijken van de vennootschap en dat de zaakvoerder zaakvoerder H BVBA hem niet bekend was. De Belgische belastingautoriteiten zijn ervan overtuigd dat zaakvoerder H BVBA als stroman in Belgische vennootschap H BVBA is ingezet.
Belgische vennootschap H BVBA heeft niet alle auto’s rechtstreeks gekocht in Duitsland. Belgische vennootschap H BVBA heeft namelijk ook een aantal auto’s bij eenmanszaak H of Belgisch autobedrijf SNPH auto’s ingekocht. Ten aanzien van een groot deel van de auto’s is uit onderzoek gebleken dat Duits autobedrijf AS uit Duitsland de beginleverancier van een levering aan respectievelijk Belgische vennootschap H BVBA, eenmanszaak H of Belgisch autobedrijf SNPH was. Hierna zal onder C.1.3 nader worden ingegaan op de factuurstromen.
Met betrekking tot de bedrijven eenmanszaak H en Belgisch autobedrijf SNPH is het volgende uit onderzoek van de FIOD naar voren gekomen.
C.1.2.2 eenmanszaak H
Met ingang van 26 maart 2001 is de eenmanszaak eenmanszaak H gevestigd in Herkenbosch. Het betreft de eenmanszaak van zaakvoerder eenmanszaak H. De activiteiten van de onderneming, bestaande uit ‘detailhandel in non-foodproducten’ zijn volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel gestaakt met ingang van 27 mei 2002. De Belastingdienst kon geen gegevens inzake gedane aangiften omzetbelasting boven water krijgen. Voorts is vastgesteld dat er in de periode 1 juli 2001 tot en met december 2003 geen intracommunautaire leveringen zijn opgegeven aan ondernemers in een ander EU-land. Zaakvoerder eenmanszaak H heeft ten overstaan van opsporingsambtenaren van de FIOD verklaard dat hij zijn eenmanszaak op aangeven van Ronnie Huygen heeft opgericht. Hij verklaarde voorts nooit in de autohandel te hebben gezeten en dat hij met eenmanszaak H nooit één enkele auto heeft ingekocht. zaakvoerder eenmanszaak H heeft nog nooit van Duits autobedrijf AS uit Duitsland gehoord. Hij herkent de handtekening, paraaf en stempel op een door Duits autobedrijf AS opgemaakte en namens eenmanszaak H ondertekende verklaringen niet als de zijne.
C.1.2.3 Belgisch autobedrijf SNPH
Het BTW-nummer van Belgisch autobedrijf SNPH is tenaamgesteld van ‘M zaakvoerder SNPH P/A BTW LANAKEN, adres vestigingsadres te 3620 Lanaken’. De begindatum van het BTW-nummer is 1 mei 2001 en de einddatum 1 maart 2004. Met betrekking tot Belgisch autobedrijf SNPH is een verzoek ex artikel 5 van de verordening 218/92/EEG en artikel 2 van de richtlijn 77/388/EEG naar de Belgische autoriteiten uitgegaan, strekkende tot wederzijdse administratieve bijstand met betrekking tot de indirecte belastingen. Uit het antwoord op dat verzoek valt op te maken dat het BTW-nummer is aangevraagd voor het ‘vervaardigen van houten emballage’. Vanaf juni 2001 is zaakvoerder SNPH begonnen met de aan- en verkoop van auto’s. Er is vastgesteld dat talrijke aankopen werden gedaan bij dubieuze leveranciers. Wat betreft de leveringen van auto’s aan eenmanszaak verdachte verklaarde zaakvoerder SNPH aan de Belgische autoriteiten dat de persoon verdachte hem onbekend is en dat hij nooit auto’s aan diens firma heeft verkocht. In de boekhouding zijn geen aankoopfacturen terug te vinden die betrekking hebben op het type auto’s zoals vermeld op de verkoopfacturen (het hof begrijpt: onder meer van Belgisch autobedrijf SNPH aan eenmanszaak verdachte ). zaakvoerder SNPH verklaarde dat het hier valse verkoopfacturen betreffen die door iemand anders zijn opgesteld, afgestempeld en ondertekend.
C.1.2.4 Tussenconclusie: plofbedrijven
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat Belgische vennootschap H BVBA, eenmanszaak H en Belgisch autobedrijf SNPH plofbedrijven waren, welke bedrijven aan buitenlandse autoleveranciers ter beschikking zijn gesteld om leveringen van de auto’s op uit te kunnen factureren met toepassing van het 0%-tarief voor intracommunautaire leveringen.
C.1.3 Factuurstroom tenlastegelegde transacties
Van 40 auto’s is uit de inkoopfacturen af te leiden dat Belgische vennootschap H BVBA deze auto’s geleverd heeft gekregen van eenmanszaak H (31 stuks), Belgisch autobedrijf SNPH (3 stuks) en Duits autobedrijf AS (6 stuks). Van de overige auto’s is de leverancier onbekend gebleven. eenmanszaak H en Belgisch autobedrijf SNPH hebben de door hen aan Belgische vennootschap H BVBA geleverde auto’s telkens ingekocht bij Duits autobedrijf AS. Duits autobedrijf AS is dus de beginleverancier van deze 40 auto’s. Blijkens de verkoopfacturen van Duits autobedrijf AS aan de hiervoor genoemde bedrijven blijkt dat telkens is gefactureerd onder toepassing van het 0%-tarief ter zake van intracommunautaire leveringen. Door Belgische vennootschap H BVBA is evenwel steeds op de verkoopfactuur gericht aan eenmanszaak verdachte vermeld: ‘Levering onderworpen aan de bijzondere regeling van belastingheffing over de winstmarge. De BTW is niet aftrekbaar. Art. 58 par. 4 Wetboek BTW’.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de facturen van Belgische vennootschap H BVBA zijn gebruikt om daarmee marge-in-/verkopen voor te wenden, terwijl deze auto’s in werkelijkheid – blijkens de verkoopfacturen van Duits autobedrijf AS aan Belgische vennootschap H BVBA, eenmanszaak H of Belgisch autobedrijf SNPH – belast dienden te worden volgens het reguliere BTW-regime.
Aldus is door gebruikmaking van de plofbedrijven eenmanszaak H, Belgisch autobedrijf SNPH en Belgische vennootschap H BVBA sprake van ‘omkatting’ van aan het reguliere BTW-regime onderworpen auto’s naar marge-auto’s.
C.1.4 Tussenconclusie: valsheid verkoopfacturen en inkoopverklaringen/attesten SBBW
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat in elk geval 40 van de tenlastegelegde 52 door de verdachte opgemaakte verkoopfacturen met bijbehorende, eveneens door de verdachte opgemaakte, inkoopverklaringen/attesten SBBW intellectueel vals zijn, aangezien met de vermeldingen op genoemde documenten is voorgewend dan wel de suggestie is gewekt dat de margeregeling op de betreffende auto’s van toepassing was, terwijl deze verkooptransacties in werkelijkheid leveringen/verkopen behelsden die – nu geen sprake was van marge-auto’s – onderworpen waren aan het reguliere BTW-regime.
C.2 Wetenschap valsheid van de verkoopfacturen en inkoopverklaringen/attesten SBBW
De vraag waarvoor het hof zich gesteld ziet is of de verdachte ten tijde van het opmaken van de verkoopfacturen en bijbehorende inkoopverklaringen/attesten SBBW en het vervolgens opnemen en doen verwerken van die documenten in zijn administratie de wetenschap had of behoorde te hebben dat de door hem verkochte auto’s geen marge-auto’s betroffen. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Uit het procesdossier is het volgende met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte naar voren gekomen.
C.2.1 Faxberichten aan Duits autobedrijf AS
Op 20 juli 2001 is om 16.42 uur vanaf het faxapparaat van verdachte verdachte een kopie verzonden van de identiteitskaart van zaakvoerder eenmanszaak H, zaakvoerder van eenmanszaak H. Het vermelde faxnummer correspondeert met het nummer dat voorkomt op de verkoopfacturen van (de eenmanszaak) van verdachte verdachte. Op drie facturen van Duits autobedrijf AS aan Belgisch autobedrijf SNPH is ook de naam van zaakvoerder eenmanszaak H vermeld, namelijk zaakvoerder SNPH.
Het faxbericht waarbij de kopie van de identiteitskaart van zaakvoerder eenmanszaak H is verzonden is aangetroffen bij Duits autobedrijf AS in Duitsland. Zaakvoerder eenmanszaak H verklaarde bij gelegenheid van zijn verhoor door de FIOD geen idee te hebben hoe een kopie van zijn identiteitskaart bij Duits autobedrijf AS terecht is gekomen.
Op het faxbericht is, naast onder meer de koptekst “verdachte en telefoonnummer 1”, bovenaan vermeld: ‘telefoonnummer 2 Fax’ alsmede ‘Fa telefoonnummer 3 ’. Deze nummers zijn ook vermeld op diverse bestelbonnen van Belgische vennootschap H BVBA, aangetroffen bij diverse Duitse leveranciers.
Eén minuut eerder, om 16.41 uur, werd vanaf hetzelfde faxnummer van de verdachte een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel inzake eenmanszaak H verzonden naar Duits autobedrijf AS.
Zoals reeds hiervoor onder C.1.2 is overwogen en door de FIOD is vastgesteld, zijn eenmanszaak H, noch Duits autobedrijf AS (direct) als leverancier van de verdachte opgetreden. De verdachte heeft desalniettemin de bedrijfsgegevens en gegevens van de zaakvoerder van het plofbedrijf eenmanszaak H aan Duits autobedrijf AS verstrekt, kennelijk met het doel om de door hem of namens hem aangekochte auto’s door Duits autobedrijf AS tegen het 0%-tarief aan eenmanszaak H te laten factureren, teneinde te bewerkstelligen dat de auto’s uit het zicht van de Belastingdiensten verdwijnen. Deze vaststelling vindt bevestiging in het feit dat zaakvoerder eenmanszaak H met eenmanszaak H nooit auto’s heeft gekocht en hij Duits autobedrijf AS niet kent, zodat van een inkoop door zaakvoerder eenmanszaak H van de eenmanszaak eenmanszaak H geen sprake kan zijn. Daarentegen is de verdachte afnemer geweest van Belgische vennootschap H BVBA, welke vennootschap de betreffende auto’s op haar beurt volgens de facturenstroom via eenmanszaak H bij Duits autobedrijf AS heeft ingekocht.
Gezien het feit dat de op de door de verdachte gestuurde fax naar Duits autobedrijf AS vermelde telefoonnummers telefoonnummer 2 en telefoonnummer 3 ook voorkomen op de bestelbonnen van Belgische vennootschap H BVBA, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof eveneens betrokkenheid gehad bij de transacties die door Duits autobedrijf AS zijn gefactureerd aan Belgische vennootschap H BVBA.
Het door de verdediging hiertegenover ten verwere aangevoerde alternatieve scenario, inhoudende dat collega-handelaren van de verdachte in voorkomende gevallen gebruik maakten van het faxapparaat van de verdachte, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Deze blote stelling vindt op geen enkele wijze steun in het procesdossier. Dit scenario is ook overigens niet aannemelijk geworden, temeer niet nu de verdediging niet heeft verzocht om getuigen te doen horen ter staving van haar verweer of daarvoor andere aanknopingspunten heeft aangedragen. Daarentegen is wel komen vast te staan dat de verdachte gebruik maakte van zijn fax, die in zijn kantoortje op zijn handelaarsplaats stond, nu hij zulks ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd.
C.2.2 Privé-aankopen ten name van Belgische vennootschap H BVBA
Betrokkenheid van de verdachte bij Belgische vennootschap H BVBA vindt ook anderszins bevestiging in het dossier. Er zijn diverse privéaankopen gedaan en vervolgens is tegen het 0%-tarief gefactureerd aan Belgische vennootschap H BVBA.
Zo zijn er in de periode 5 juli 2001 tot en met 1 augustus 2001, derhalve kort voor de bewezenverklaarde periode, drie gemotoriseerde voertuigen geleverd door Tweewielerspecialist winkel in fietsen en scooters te Maastricht. De facturen zijn gericht aan Belgische vennootschap H BVBA en op de facturen is het telefoonnummer telefoonnummer 1 vermeld als zijnde het telefoonnummer waarmee met de klant in contact kan worden getreden. Dit is blijkens de verkoopfacturen van eenmanszaak verdachte het telefoonnummer van de verdachte. Gelet op het feit dat de verdachte niet handelde in tweewielers en op twee van de drie verkopen een inruil heeft plaatsgevonden, handelt het in dezen om privéaankopen. De verdachte heeft aldus gebruik gemaakt van de adresgegevens en het BTW-nummer van Belgische vennootschap H BVBA teneinde te bewerkstelligen geen BTW te hoeven betalen.
Voorts is op 27 november 2001 door V.O.F. firma handelend in zwembaden te Nuth een zonnebank verkocht. De factuur is wederom gericht aan Belgische vennootschap H BVBA. Op het bestelformulier zijn als contactgegevens vermeld: naam, adres eenmanszaak verdachte, 6229 VE Maastricht. Dit adres was destijds het adres van eenmanszaak verdachte. De verdachte heeft aldus, mede bezien het feit dat op een moment in 2001 op dezelfde wijze is gehandeld, ook ten aanzien van de koop van dit privégoed gebruik gemaakt van de adresgegevens en het BTW-nummer van Belgische vennootschap H BVBA teneinde te bewerkstelligen geen BTW te hoeven betalen.
C.2.3 Verklaring getuige K
Getuige getuige K is op 18 maart 2008 en 20 maart 2008 gehoord door opsporingsambtenaren van de FIOD. Op verzoek heeft getuige K een handtekening gezet op een blanco vel. De opsporingsambtenaren constateerden dat zijn handtekening overeenkomt met die op een ‘Übergabeprotokoll’ en een fotokopie van zijn paspoort. Het vorenbedoelde ‘Übergabeprotokoll’ heeft betrekking op het afhalen van een Mercedes-Benz 220 CDI, die door Duits autobedrijf CC te Hamburg als aan het reguliere BTW-regime onderworpen auto is verkocht aan Belgische vennootschap H BVBA en door medeverdachte medeverdachte 2 als marge-auto is ingekocht bij Belgische vennootschap H BVBA.
Getuige K verklaarde dat hij een jaar of 6 tot 7 geleden op verzoek van verdachte verdachte drie keer een auto heeft opgehaald bij Duitse handelaren. Daaronder bevond zich de hiervoor genoemde Mercedes-Benz 220 CDI. Getuige K kreeg van verdachte verdachte een gesloten envelop mee, waarvan hij vermoedde dat er geld in zat, alsmede een adres. Deze envelop gaf hij aan de Duitse leverancier. Verdachte vertelde hem vooraf dat alles was geregeld. In twee van de drie gevallen is hem in Duitsland gevraagd om een kopie van zijn pas te maken. De afgehaalde auto’s zette hij ofwel bij de verdachte voor de deur op de Vinkenslag, ofwel op een klein industrieterreintje bij autobandenbedrijf autobandenbedrijf VG, tegenover de Vinkenslag. getuige K herkende verdachte verdachte van een hem getoonde foto.
Het hof stelt op grond van deze getuigenverklaring en de in die verklaring genoemde documenten vast dat in opdracht van de verdachte auto’s zijn opgehaald in Duitsland en vervolgens naar, dan wel zeer nabij, de Vinkenslag in Maastricht zijn gebracht, waarvan ten minste één auto een auto is geweest die door het Duitse Duits autobedrijf CC te Hamburg is verkocht aan Belgische vennootschap H BVBA. Ook deze getuigenverklaring duidt derhalve op betrokkenheid van de verdachte bij het plofbedrijf Belgische vennootschap H BVBA. Het hieromtrent onder B.1 door de raadsman gevoerde verweer treft mitsdien geen doel.
C.2.4 Verklaring Belgische autohandelaar 1
Belgische Autohandelaar 1 van het bedrijf Belgische vennootschap W CV heeft verklaard dat hij in 2001 werd benaderd door een persoon genaamd Ronnie die hem zei dat hij in korte tijd goed geld kon verdienen met de autohandel. Hij is op het aanbod ingegaan en heeft € 5.000,00 overgehouden aan zijn werkzaamheden. Dat geld heeft hij in Maastricht gekregen van ene roepnaam verdachte. Als Belgische autohandelaar 1 10 facturen maakte dan kreeg hij daarvoor gemiddeld € 200,00. Roepnaam verdachte gaf hem de facturen die hij met de hand moest invullen. De gegevens haalde Belgische autohandelaar 1 van het kentekenbewijs of de Fahrzeugbrief die roepnaam verdachte hem gaf. Het betrof voornamelijk Duitse auto’s. Belgische autohandelaar 1 kocht de auto’s steeds zogenaamd van roepnaam verdachte. Belgische autohandelaar 1 heeft ongeveer 10 blanco facturen van Belgische vennootschap W CV voorzien van zijn stempel, handtekening en de aantekening ‘voldaan’ afgegeven aan roepnaam verdachte. Roepnaam verdachte had deze facturen nodig om zijn auto’s op uit te factureren. Belgische autohandelaar 1 moest op de facturen tevens een aantekening ‘paragraaf 21 of 25A’ zetten en ook ‘marge’. roepnaam verdachte zei hem dat het hoegenaamd kopen en verkopen van auto’s een vorm van export was ‘tegen 0-tarief’.
In tweede instantie verklaarde Belgische autohandelaar 1 dat de persoon genaamd ‘ roepnaam verdachte ’ de persoon is op foto 0-D-0427. Deze persoon betreft verdachte verdachte. Hij is echter op die foto gezetter dan in de periode 2001/2002 toen Belgische autohandelaar 1 met hem van doen had.
Het hiervoor onder B.1 weergegeven verweer van de verdediging, inhoudende dat de persoon ‘roepnaam verdachte ’ beslist niet de verdachte is, vindt derhalve zijn weerlegging in het bewijsmiddel.
Hoewel de door getuige Belgische autohandelaar 1 beschreven gang van zaken niet ziet op een facturenstroom zoals die aan de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd, leidt het hof uit voormelde gang van zaken af dat verdachte verdachte actief betrokken is geweest bij het omkatten van auto’s door het mogelijk te maken auto’s tegen 0%-tarief uit te laten factureren en dat hij aldus wetenschap had van de modus operandi van fraude met betrekking tot de margeregeling, zoals in algemene zin is beschreven in het overzichtsproces-verbaal van zaak 2.
C.2.5 Tussenconclusie: wetenschap verdachte dat geen sprake was van marge-auto’s
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, wettigen de conclusie dat de verdachte actief betrokken was bij de BTW-carrousel met auto’s waarbij met inzet van plofbedrijven aan het reguliere BTW-regime onderworpen auto’s zijn omgekat naar marge-auto’s. Vanwege die actieve betrokkenheid concludeert het hof dat de verdachte wetenschap van die omkatting had, althans dat die wetenschap redelijkerwijs had moeten hebben, waardoor hij ten onrechte op de verkoopfacturen en inkoopverklaringen/attesten SBBW – als genoemd dan wel bedoeld in de tenlastelegging – heeft vermeld dat het marge-auto’s betrof.
De stelling van de verdediging dat de verdachte deze auto’s bij de op de Vinkenslag aanwezige handelaar ‘ betrokkene 1 ’ van Belgische vennootschap H BVBA zou hebben gekocht, is – nog daargelaten dat uit het omvangrijke procesdossier op geen enkele wijze de betrokkenheid van ene betrokkene 1 naar voren komt – niet te verenigen met de hiervoor genoemde bewijsmiddelen waaruit de actieve betrokkenheid van de verdachte bij Belgische vennootschap H BVBA, eenmanszaak H, Belgisch autobedrijf SNPH en Duits autobedrijf AS blijkt.
Ook de omstandigheid dat de boekhouders van de SBBW en de controleambtenaren van de Belastingdienst toentertijd niet hebben geconstateerd dat met de inkoopfacturen, afkomstig van Belgische vennootschap H BVBA, iets mis was, disculpeert verdachte geenszins. Die omstandigheid getuigt juist van een geraffineerde wijze van opereren waarmee de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, aangezien de valsheid van de documenten kennelijk a prima facie niet werd onderkend.
Aldus faalt ook in zoverre het verweer.
C.3 Conclusie feit 1 primair ten laste gelegde: bewezenverklaring
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Vrijspraakoverwegingen met betrekking tot feit 2
Ingevolge hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd staat de verdachte terecht ter zake van het – kort gezegd – opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting over de maanden september 2001 tot en met maart 2002.
Het hof ziet zich in dat verband mede voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat het de verdachte is geweest die de aangiften heeft gedaan dan wel laten doen. In dat verband stelt het hof vast dat enkel op het aangiftebiljet omzetbelasting ten name van verdachte verdachte over september 2001 is vermeld door wie deze is ingediend, namelijk door de gemachtigde SBBW. Uit de overige aangiftebiljetten komt niet naar voren of deze aangiften zijn ingediend door de verdachte zelf, de SBBW of een andere gemachtigde. Ook overigens is niet uit het procesdossier of uit het verhandelde ter terechtzitting gebleken wie deze aangiften heeft ingediend. Reeds daarom schiet het bewijs tekort voor het tenlastegelegde feit dat het de verdachte is geweest die de aangiften omzetbelasting over de aangiftetijdvakken oktober 2001, november 2001, december 2001, januari 2002, februari 2002 en maart 2002 opzettelijk onjuist heeft gedaan of laten doen.
Voor wat betreft de aangifte over het tijdvak september 2001 heeft het volgende te gelden. Uitgaande van de administratie van de verdachte, waarin sprake is van margeleveringen, is deze aangifte onjuist. In de rubriek ‘Leveringen/diensten belast met 19%’ had – uitgaande van de administratie - namelijk de behaalde marge over de autohandeltransacties in de maand september 2001 behoren te worden aangegeven. In de aangifte is, ondanks dat volgens de administratie van verdachte sprake was van margeleveringen, echter een bedrag van fl. 1.186.035,00 aan leveringen naar landen binnen de Europese Unie aangegeven. Dit betreft het totaalbedrag aan buitenlandse verkopen van de verdachte in de maand september 2001. Er is vervolgens ten onrechte belasting in vooraftrek genomen ter zake van intracommunautaire verwervingen. Door het vorenstaande is een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven.
Gelet op de bewezenverklaring ter zake van het onder feit 1 primair ten laste gelegde is de verdachte betrokken bij fraude en was van margeleveringen in het geheel geen sprake. Daarom had de verdachte niet de voorbelasting in aftrek mogen nemen, waardoor ook in dit opzicht de aangifte onjuist is.
Echter, niet is uit te sluiten dat de reden dat intracommunautaire leveringen zijn aangegeven is gelegen in een fout in het boekhoudsysteem GISO. In het procesdossier, meer specifiek in de brief van 31 oktober 2001 van de Belastingdienst, alsook in de verklaring van getuige medewerker SBBW 2 ten overstaan van het hof op 30 oktober 2018, zijn namelijk aanwijzingen te vinden dat tot en met 2001 geen margeleveringen in het GISO-systeem konden worden verwerkt. Dit systeem was het systeem waarmee de SBBW werkte. De SBBW was het administratiekantoor dat op instigatie en onder maandelijks toezicht van de Belastingdienst de ondernemers op de Vinkenslag administratief terzijde stond.
Hoewel de verdachte in beginsel niet blind af mag gaan op de juistheid van een aangifte die door een gemachtigde wordt opgesteld en ingediend (in casu: de SBBW), behoefde de verdachte in redelijkheid er niet op bedacht te zijn dat het door de SBBW gebruikte GISO-systeem margeleveringen verwerkte als intracommunautaire leveringen, waardoor het bijbehorende bedrag als voorbelasting in aftrek werd gebracht en waardoor de omzetbelasting over de marge niet werd verwerkt in de aangifte. De aangifte is onjuist, maar de manier waarop de aangifte feitelijk is gedaan valt niet te wijten aan het opzet van verdachte.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal vrijspreken van hetgeen onder feit 2 aan hem ten laste is gelegd. Gelet op deze conclusie behoeven de door de verdediging onder B.2 aangevoerde verweren geen bespreking meer.
Vrijspraakoverwegingen met betrekking tot feit 3
De verdachte wordt onder feit 3 op de dagvaarding verweten dat hij in de periode van 1 augustus 2001 tot en met 31 december 2003 in de gemeente Maastricht en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband met medeverdachte 2, medeverdachte 3 en/of een of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen, welke organisatie – kort gezegd – tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten valsheid in geschrift en diverse delicten, strafbaar gesteld bij de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De verdachte wordt door het Openbaar Ministerie voorts verweten dat hij van één of meer van genoemde organisaties oprichter, leider en/of bestuurder was.
Het hof stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht slechts dan sprake kan zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Voor een bewezenverklaring van een criminele organisatie in de zin der wet is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Er is geen sprake van een samenwerkingsverband als een natuurlijk persoon, tevens de enige bestuurder, aandeelhouder en werknemer van een rechtspersoon is, omdat in dat geval een verdachte als natuurlijk persoon met de betreffende rechtspersoon moet worden vereenzelvigd.
Het hof stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting vast dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode de autohandel dreef met zijn eenmanszaak eenmanszaak verdachte. De verdachte en zijn eenmanszaak zijn één en dezelfde persoon, zodat in zoverre geen sprake is van een samenwerking van verdachte met een ander.
Van een samenwerkingsverband als ten laste gelegd met medeverdachte 2, medeverdachte 3 en/of een of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen is onvoldoende gebleken. Het bewijs schiet daarvoor telkens tekort.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal vrijspreken van hetgeen onder feit 3 aan hem ten laste is gelegd. Gelet op deze conclusie behoeven de door de verdediging onder B.3 aangevoerde verweren geen bespreking meer.
Bewezenverklaring
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
De fiscale fraudekamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeelt de verdachte ter zake van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
Lees hier de volledige uitspraak.