Flora- en faunawet & Grondslagverlating
/Hoge Raad 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:853
Feiten
Aan de verdachte is onder 4 onder meer tenlastegelegd het opzettelijk onder zich hebben van "één of meer vogels, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten 8, althans een of meer vinken en/of 55, althans een of meer (grote en/of kleine) goudvinken".
Daarvan is door het Hof bewezenverklaard het opzettelijk onder zich hebben van "vogels, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten meer vinken en meer goudvinken".
Tweede middel
Het middel klaagt dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
Beoordeling Hoge Raad
De klacht dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, behoeft geen bespreking nu niet wordt aangevoerd dat blijkens de gebezigde bewijsvoering 's Hofs bewezenverklaring méér dan 8 vinken en 55 goudvinken betreft.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
Derde middel
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde wat betreft de noordse goudvink en de afrikaanse vink niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
Beoordeling Hoge Raad
Onder 4 is ten laste van de verdachte onder meer bewezenverklaard het opzettelijk onder zich hebben van vogels, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten afrikaanse vinken en een noordse goudvink.
Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, in:
"Vast staat dat de tenlastegelegde vogels behoren tot inheemse beschermde diersoorten, waarop de Flora en Faunawet en de daaronder liggende regelingen van toepassing zijn. Voor zover de tenlastelegging ziet op de Noordse goudvink en de Afrikaanse vink is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat dit ondersoorten van respectievelijk de goudvink en de vink zijn en dat zij van nature op Europees grondgebied van de Europese Unie voorkomen, zodat deze soorten daarmee behoren tot beschermde inheemse diersoorten."
Ingevolge art. 13, eerste lid, Flora- en faunawet is het onder meer verboden dieren die tot een beschermde inheemse diersoort behoren, onder zich te hebben. In art. 4, eerste lid aanhef onder b, van die wet zijn - afgezien van hier niet relevante uitzonderingen - alle van nature op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels aangemerkt als beschermde inheemse diersoort. Ingevolge art. 1, tweede lid, van genoemde wet wordt onder "soort" mede verstaan: "ondersoort".
Het is van algemene bekendheid dat de afrikaanse vink (Fringilla coelebs africana) een ondersoort is van de soort (boek)vink (Fringilla coelebs) en dat de noordse goudvink (Pyrrhula pyrrhula pyrrhula) een ondersoort is van de goudvink (Pyrrhula pyrrhula). Gelet hierop moet 's Hofs overweging aldus worden verstaan dat de noordse goudvink en de afrikaanse vink ondersoorten zijn van respectievelijk de goudvink en de vink, dat deze soorten van nature op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie voorkomen, zodat ook genoemde ondersoorten behoren tot de door de Flora- en faunawet beschermde diersoorten.
Het middel miskent dat de regel van art. 339, tweede lid, Sv dat feiten of omstandigheden van algemene bekendheid geen bewijs behoeven, ook ziet op gegevens die zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kunnen worden achterhaald. Daarom faalt het middel.
Lees hier de volledige uitspraak.