Gebruik van verklaringen van die medeverdachten in eigen zaak hebben afgelegd als bewijs. Strijd met art. 301 lid 4 Sv?
/Hoge Raad 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:661
Middel
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 301, vierde lid, Sv verklaringen van medeverdachten tot het bewijs heeft doen strekken.
Beoordeling
De in het middel bedoelde bewijsmiddelen betreffen verklaringen van medeverdachten die zij op 28 maart 2011 ter terechtzitting in eerste aanleg en op 28 oktober 2014 ter terechtzitting in hoger beroep als verdachten in hun eigen strafzaken hebben afgelegd. In het middel wordt aangevoerd dat niet blijkt dat de inhoud van die verklaringen bij het onderzoek ter terechtzitting van het Hof is voorgelezen noch dat de korte inhoud daarvan is medegedeeld.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober, 30 oktober en 13 november 2014 zijn de strafzaken van de medeverdachten gelijktijdig, doch niet gevoegd, met die van de verdachte behandeld. Dat proces-verbaal houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De voorzitter deelt mede, dat de strafzaak tegen verdachte gelijktijdig, doch niet gevoegd, zal worden behandeld met de eveneens ter terechtzitting van heden aangebrachte strafzaken tegen [betrokkene 1] (parketnummer 20-001814-11), [betrokkene 2] (parketnummer 20-001924-11), [betrokkene 3] (parketnummer 20-001921-11), [medeverdachte 1] (parketnummer 20-001927-11) en [medeverdachte 2] (parketnummer 20-001926-11).
(...)
De voorzitter deelt mede dat de behandeling in hoger beroep een voortbouwende behandeling betreft, zodat de stukken slechts kort zullen worden voorgehouden, en dat de advocaat-generaal en de verdediging kunnen aangeven of er nog andere stukken zijn die voor hen van belang zijn en expliciet moeten worden voorgehouden.
De voorzitter deelt in het kort de inhoud mede van de stukken van de zaak, waaronder:
- het dossier 44087 van de FIOD-ECD Eindhoven, onderzoek Mosselbank;
- een dossier van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Hertogenbosch;
- een dossier van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof.
(...)
Na een korte onderbreking van het onderzoek heeft de voorzitter de advocaat-generaal en de verdediging gelegenheid geboden aan te geven of er nog stukken moeten worden voorgehouden, van welke gelegenheid geen gebruik is gemaakt.
De voorzitter deelt mede dat er op een eerdere zitting door de verdediging is verzocht om de medeverdachten [betrokkene 1] en [medeverdachte 2] als getuigen te horen.
De raadsman deelt desgevraagd mede dat hij hier niet langer behoefte aan heeft.
Naar aanleiding van een verzoek van de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 1], mr. Kuijpers, om het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank op 28 maart 2011 in de zaak tegen medeverdachte [betrokkene 1] in het dossier van zijn cliënt te voegen, stelt de voorzitter voor om uit praktisch oogpunt alle processen-verbaal van alle zaken over en weer in alle dossiers te voegen.
De advocaat-generaal heeft hiertegen geen bezwaar.
De raadsman deelt mede dat hij hiertegen wel bezwaren heeft, omdat de verdediging de verklaring van de medeverdachte [betrokkene 1] niet in het dossier wenst te zien.
Na een korte onderbreking van het onderzoek voor beraad in raadkamer deelt de voorzitter de beslissing van het hof mede.
Het hof heeft zelf niet langer de behoefte om [betrokkene 1] en [medeverdachte 2] als getuigen te horen.
Het hof zal alle verklaringen van alle in deze strafzaak gehouden zittingen over en weer voegen in alle dossiers. Het hof acht dit noodzakelijk om tot een goede beoordeling te komen in alle zaken.
Het hof gaat voorbij aan het bezwaar van de verdediging hiertegen, aangezien dit bezwaar onvoldoende is onderbouwd.
De voorzitter stelt de raadsman in de gelegenheid om de medeverdachten als getuigen te horen. De raadsman geeft te kennen daar geen gebruik van te willen maken."
Ook indien ervan moet worden uitgegaan dat het Hof het voorschrift van art. 301, vierde lid, Sv niet in acht heeft genomen door verklaringen voor het bewijs te bezigen die niet zijn voorgelezen of waarvan niet de korte inhoud is meegedeeld, heeft de verdachte geen rechtens te respecteren belang bij zijn klacht. Gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken - erop neerkomend dat de zaken van de verdachte en de medeverdachten in hoger beroep gelijktijdig doch niet gevoegd zijn behandeld en dat de voorzitter ter terechtzitting in hoger beroep naar aanleiding van een verzoek van de advocaat van een medeverdachte alle processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep van alle zaken over en weer in alle dossiers heeft gevoegd, waarna de verdediging de gelegenheid heeft gekregen de medeverdachten als getuige te doen horen, welke gelegenheid de verdediging niet heeft benut - alsmede het ontbreken van een daarop toegesneden toelichting in de schriftuur, valt immers niet in te zien dat de verdachte in enig opzicht in zijn verdedigingsbelang is geschaad.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.