Gebruik voor bewijs van verklaring getuige en ondervragingsrecht i.d.z.v. art. 6 EVRM ook van toepassing bij profijtontneming?
/Hoge Raad 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:898
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 12 maart 2013 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 197.101,09 en aan de betrokkene ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Namens de betrokkene heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Middel
Het middel klaagt dat het Hof voor de bewijsvoering gebruik heeft gemaakt van de verklaringen van de inmiddels overleden getuige 1 zonder dat de verdediging in staat is geweest deze getuige (nader) te horen.
Beoordeling Hoge Raad
In de strafprocedure geldt dat beginselen van een behoorlijke procesorde kunnen meebrengen dat indien een ambtsedig proces-verbaal inhoudende een in het opsporingsonderzoek afgelegde belastende verklaring van een persoon, het enige bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit rechtstreeks kan volgen en die persoon nadien door een rechter-commissaris is gehoord en ten overstaan van deze die verklaring heeft ingetrokken, de rechter ambtshalve de oproeping van die persoon ter terechtzitting dient te bevelen opdat hij zich door eigen waarneming van die getuige een oordeel zal kunnen vormen omtrent de betrouwbaarheid van diens verklaringen. Het middel berust op de opvatting dat zulks ook geldt in een ontnemingsprocedure. Die opvatting kan echter niet als juist worden aanvaard. De ontnemingsprocedure heeft een ander karakter dan de strafprocedure. Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan kan ingevolge art. 338 Sv door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen. In de ontnemingsprocedure is de rechter voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebonden aan art. 511f Sv waarin is bepaald dat de rechter die schatting slechts kan ontlenen aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen. In verband daarmee gelden in de ontnemingsprocedure andere regels van procesrecht dan in de strafprocedure (vgl. HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3424, NJ 2011/100).
Op overeenkomstige wijze geldt dat voor zover het Hof heeft geoordeeld dat de uit de zogenoemde Vidgen-jurisprudentie voortvloeiende regels tevens van toepassing zijn in de ontnemingsprocedure, dit oordeel onjuist is. In zoverre berust het middel eveneens op een onjuiste rechtsopvatting.
Ook overigens faalt het middel, nu geen rechtsregel zich verzet tegen het gebruik van de gewraakte verklaringen van getuige 1 voor het bewijs van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Lees hier de volledige uitspraak.