Geen sprake van het “andermaal vervolgen” door het vorderen en toewijzen van de wijziging tenlastelegging. Veroordelingen Easy Life-directeuren voor verduistering beleggingen blijven in stand.

Hoge Raad 28 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:324

Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de verdachte is bij arrest van 30 november 2015 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en zes maanden wegens handelen in strijd met art. 26 lid 1 Wet wapens en munitie (voorhanden hebben van een Categorie III wapen en van patronen) in de zaak met parketnummer 01/820046-09 en in de zaak met parketnummer 01/997512-08 wegens: deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (feit 1) en verduistering en feitelijk leiding geven aan verduistering begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd (feiten 2 en 4).
 

Middel

Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte de vordering tot wijziging van de tenlastelegging met betrekking tot feit 4 heeft toegewezen.

In eerste aanleg is het handelen van de verdachte ten aanzien van dezelfde geldbedragen onder 4 primair tenlastegelegd als - kort gezegd - (medeplegen van) oplichting en onder 5 primair als - kort gezegd - (medeplegen van) verduistering. De verdachte is in eerste aanleg veroordeeld voor het onder 4 primair tenlastegelegde en vrijgesproken van het onder 5 tenlastegelegde. De verdachte heeft tegen (onder meer) de veroordeling van feit 4 primair hoger beroep ingesteld. Het Openbaar Ministerie heeft tegen het vonnis geen hoger beroep ingesteld zodat feit 5 in hoger beroep niet meer aan het oordeel van het Hof was onderworpen. In hoger beroep heeft het Openbaar Ministerie een vordering tot wijziging van de tenlastelegging ingediend, onder meer inhoudende dat - met vernummering van de onder 4 primair tenlastegelegde oplichting tot feit 4A primair - onder 4B voorts ten laste wordt gelegd verduistering.
 

Beoordeling Hoge Raad

Het middel betoogt dat de toewijzing door het Hof van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging met betrekking tot feit 4 onjuist is op de enkele grond dat zij onverenigbaar is met het bepaalde in art. 68, eerste lid, Sr en art. 313, tweede lid, Sv. Het middel voert daartoe aan dat de gewijzigde tenlastelegging onder 4B primair hetzelfde feit betreft als in eerste aanleg aan de verdachte onder 5 primair was tenlastegelegd, terwijl de verdachte van dit feit door de Rechtbank is vrijgesproken en het Openbaar Ministerie daartegen geen hoger beroep heeft ingesteld.

Het middel berust kennelijk op de opvatting dat de toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging in een geval als het onderhavige reeds ontoelaatbaar moet worden geacht omdat deze wijziging tot gevolg heeft dat de verdachte "andermaal" wordt vervolgd ter zake van het feit waarvan hij in eerste aanleg onherroepelijk is vrijgesproken. Daarmee wordt echter miskend dat het in het onderhavige geval in essentie gaat om een voortzetting in hoger beroep van de vervolging ter zake van het onder 4 tenlastegelegde, zodat van "andermaal vervolgen" geen sprake is door het vorderen en toewijzen van deze wijziging van de tenlastelegging van de onder 4 bedoelde feiten (vgl. HR 19 oktober 1965, NJ 1966/281).

Het Hof heeft derhalve zonder schending van art. 68, eerste lid, Sr en art. 313, tweede lid, Sv de vordering tot wijziging van de tenlastelegging kunnen toewijzen.

Het middel faalt in zoverre.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^