Geen toekenning schadevergoeding in verband met inbeslag nemen auto & schade geleden als gevolg van de ongegrondverklaring door de rechtbank van het verzoekschrift ex art. 164 WvW
/Gerechtshof Den Haag 8 september 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2682
Verzoeker is in zijn strafzaak op 13 mei 2009 in verzekering gesteld en op 15 mei 2009 in vrijheid gesteld. Tevens is op 13 mei 2009 het rijbewijs van verzoeker ingevorderd en is op die datum ook de aan verzoeker toebehorende personenauto van het merk Maserati, met kenteken xx-xx-xx, in beslag genomen.
Verzoeker heeft op 28 mei 2009 een verzoek ex artikel 164 Wegenverkeerswet 1994 ingediend, strekkende tot teruggave van het ingevorderde rijbewijs van verzoeker, en een verzoek ex artikel 552a Sv, strekkende tot teruggave van de inbeslaggenomen personenauto.
De rechtbank Dordrecht heeft bij beschikking van 1 juli 2009 het verzoek ex artikel 164 Wegenverkeerswet 1994 en het verzoek ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering ongegrond verklaard.
Op 13 november 2009, derhalve na een periode van 184 dagen, is het rijbewijs aan verzoeker teruggegeven.
Op 11 februari 2010 heeft de officier van justitie opdracht gegeven tot teruggave van de inbeslaggenomen personenauto. Die teruggave heeft plaatsgevonden op 26 februari 2010.
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 21 december 2010 is verzoeker vrijgesproken van het aan hem in zijn strafzaak tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van dit gerechtshof van 6 mei 2013 is verzoeker ter zake van het in zijn strafzaak primair tenlastegelegde veroor-deeld tot onder meer een deels voorwaardelijke taakstraf, met aftrek van voorarrest.
Verzoeker heeft tegen dat arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 17 februari 2015 het arrest van dit hof van 6 mei 2013 vernietigd en de zaak naar dit hof teruggewezen.
Bij arrest van dit gerechtshof van 26 augustus 2015 is verzoeker vrijgesproken van het aan hem in zijn strafzaak tenlastegelegde, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hun vordering.
Verzoek
Verzoeker heeft vervolgens bij een op 30 november 2015 ter griffie van dit gerechtshof ingekomen verzoekschrift verzocht hem op de voet van artikel 164, lid 9, van de Wegenverkeerswet 1994 een bedrag toe te kennen van € 1.800,- (180 dagen á € 10,- per dag) als vergoeding voor de immateriële schade in verband met de tijd dat zijn rijbewijs ingevorderd is geweest, een bedrag van € 2.870,- als vergoeding voor de immateriële schade in verband met de tijd dat zijn auto in beslag genomen is geweest, een bedrag van € 150,- als vergoeding voor de kosten van het laten schorsen van het kenteken van zijn personenauto als gevolg van de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift ex artikel 164 Wegenverkeerswet, een bedrag van € 189,- als vergoeding voor de wegenbelasting die verzoeker voor een periode van 3 maanden heeft moeten voldoen terwijl hij niet kon beschikken over zijn inbeslaggenomen personenauto en een bedrag van € 326,55 als vergoeding voor de premie W-A verzekering die verzoeker voor een periode van 3 maanden heeft moeten voldoen terwijl hij niet kon beschikken over zijn inbeslaggenomen personenauto.
Standpunt AG
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek voor zover het betreft de verzochte vergoeding van een bedrag van € 1.800,- in verband met geleden immateriële schade als gevolg van de tijd dat het rijbewijs van verzoeker ingevorderd is geweest, met afwijzing van het verzoek voor het overige.
Beoordeling van het verzoek
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd met een beslissing, die hem op grond van artikel 164, negende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 in beginsel recht geeft op toekenning van een vergoeding voor de door hem geleden schade als gevolg van de tijd dat zijn rijbewijs ingevolge artikel 164 van de Wegen-verkeerswet 1994 ingevorderd is geweest.
Ingevolge het hier toepasselijke artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, vindt toekenning van een vergoeding slechts plaats indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van het hof, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Nu het hof die gronden van billijkheid aanwezig acht, dient aan verzoeker een vergoeding te worden toegekend voor de schade die heeft geleden als gevolg van de tijd dat zijn rijbewijs ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd is geweest.
Voor wat betreft de geleden immateriële schade zal het hof een vergoedingsmaatstaf hanteren van € 10,- voor iedere dag, met inbegrip van de dag van aanvang, dat het rijbewijs ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd is geweest. Onder dag wordt verstaan een tijd van vier en twintig uren zoals genoemd in artikel 136 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Dit brengt mee dat de dag waarop het rijbewijs is terugontvangen, te weten 13 november 2009, niet wordt vergoed.
Het voorgaande brengt mee dat aan verzoeker een vergoeding moet worden toegekend van een bedrag van € 1830,- (183 x€ 10,-) als vergoeding voor de geleden schade als gevolg van de tijd dat zijn rijbewijs ingevolge artikel 164, eerste en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd is geweest.
Voor wat betreft de gestelde immateriële schade van een bedrag van € 2.870,- in verband met de tijd dat de auto van verzoeker in beslag genomen is geweest en de gestelde financiële schade van een bedrag van € 189,- in verband met verschuldigde wegenbelasting voor een periode van 3 maanden en een bedrag van € 326,55 in verband met verschuldigde premie W-A verzekering voor een periode van 3 maanden, stelt het hof vast dat in het verzoekschrift wordt uitgegaan van het standpunt dat deze schades zijn geleden als gevolg van de inbeslagneming van de personenauto van verzoeker en dat verzoeker op grond dat de zaak is geëindigd in een vrijspraak in aanmerking kan komen voor de als gevolg van die inbeslagneming geleden schade. Voorts stelt het hof vast dat in het verzoekschrift wordt uitgegaan van het standpunt dat de gestelde financiële schade van een bedrag van € 150,- in verband met schorsing van het kenteken is geleden als gevolg van de ongegrondverklaring door de rechtbank van het verzoekschrift ex artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 en dat verzoeker op grond dat de zaak is geëindigd in een vrijspraak in aanmerking kan komen voor de voor de als gevolg van die ongegrondverklaring geleden schade.
Echter, noch de Wegenverkeerswet 1994, noch het Wetboek van Strafvordering biedt – anders dan verzoeker stelt - in de situatie waarin de strafzaak eindigt in een vrijspraak een rechtsingang voor toekenning van een vergoeding voor schade die zou zijn geleden als gevolg van inbeslagneming, dan wel voor schade als gevolg van een ongegrondverklaring van een klaagschrift ex artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Voorts acht het hof ook geen gronden aanwezig om – eventueel op grond van een redelijke wetstoepassing - om het even welke verzoekschriftprocedure strekkende tot vergoeding van geleden schade in het geval van vrijspraak in de strafzaak naar analogie in de onderhavige zaak toe te passen.
Dit brengt mee dat verzoeker voor het overige niet-ontvankelijk in het verzoek moet worden verklaard.
Lees hier de volledige uitspraak.