Gegronde klacht over het oordeel van de Rb. dat klager niet als rechthebbende op het geldbedrag van ongeveer € 45.000,- kan worden aangemerkt

Hoge Raad 28 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:528

De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij beschikking van 17 mei 2016 het klaagschrift van de klager, strekkende tot teruggave van een onder hem inbeslaggenomen geldbedrag van € 45.000,- ongegrond verklaard.

De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

"5.3 De inhoudelijke beoordeling

5.3.1

De vaststelling van de feiten

Op 7 januari 2009 heeft onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden van de woning van klager aan de [a-straat 1] te Sittard. Tijdens deze doorzoeking werden een aantal voorwerpen inbeslaggenomen, waaronder het geldbedrag van € 45.000,00.

Klager werd verdacht van het overtreden van de opiumwet en is veroordeeld door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Limburg tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hoger beroep tegen dat vonnis is na intrekking op 19 november 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Ten aanzien van het geldbedrag is bepaald dat het bewaard dient te worden voor de rechthebbende.

5.3.2

De derde belanghebbende

De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan de klager als belanghebbende dient te worden aangemerkt. Bij gebrek aan nadere informatie van de officier van justitie heeft de rechtbank dit niet kunnen vaststellen, zodat de rechtbank maar tot de conclusie komt dat haar op dit moment niets is van gebleken.

5.3.3

De toetsing

Nu de beslissing van rechtbank tot bewaring van het geldbedrag voor de rechthebbende in kracht van gewijsde is gegaan, is er geen sprake meer van een strafvorderlijk belang bij het inbeslaghouden van het geldbedrag.

Gelet op de beslissing van de rechtbank het geldbedrag te bewaren voor de rechthebbende, is de rechtbank van oordeel dat voor de rechtbank op basis van de huidige gegevens in het dossier duidelijk is dat klager niet als rechthebbende op het geld kan worden aangemerkt. Anders was er in het vonnis wel bepaald dat het bedrag aan klager zou moeten worden teruggegeven. Nu klager geen nieuwe informatie heeft verstrekt op basis waarvan de rechtbank alsnog klager als rechthebbende zou moeten aanmerken, komt de rechtbank tot het oordeel dat het bezwaarschrift van klager afgewezen dient te worden.

De rechtbank zal het beklag dan ook ongegrond verklaren."
 

Middel

Het middel keert zich tegen de ongegrondverklaring van het beklag.
 

Beoordeling Hoge Raad

Bij de aan de Hoge Raad op de voet van art. 434, eerste lid, Sv toegezonden stukken bevindt zich een vonnis van de Rechtbank Maastricht van 14 juli 2010 met parketnummer 03/864002-08. Dit vonnis, dat onherroepelijk is, houdt het volgende in:

"6. Het beslag

De officier van justitie heeft gevorderd om de drie auto's die onder verdachte in beslag zijn genomen verbeurd te verklaren. Over de overige items op de beslaglijst heeft zij zich niet uitgelaten. De verdediging heeft ten aanzien van het beslag niets naar voren gebracht.

De rechtbank is van oordeel dat de volgende in beslag genomen voorwerpen: vuilniszak, pakketpost, verpakkingsmateriaal, Seat Toledo [AA-00-BB], Skoda Octavia [CC-00-DD] en de Toyota Avensis [EE-00-FF], alsmede het aankoopbewijs voertuig [EE-00-FF] verbeurd dienen te worden verklaard omdat het voorwerpen zijn waarmee de feiten zijn begaan.

De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de overige in beslag genomen voorwerpen.

(...)

8. De beslissing

(...)

Beslag

- verklaart verbeurd de in beslag genomen vuilniszak, pakketpost, verpakkingsmateriaal, Seat Toledo, Skoda Octavia en de Toyota Avensis;

- gelast dat de overige in beslag genomen goederen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende."

De Rechtbank heeft aan haar oordeel dat de klager niet als rechthebbende op het geld kan worden aangemerkt ten grondslag gelegd dat in het onder 2.3 weergegeven vonnis is bepaald dat het geldbedrag van ongeveer € 45.000,- waarvan de teruggave door de klager wordt gevraagd, dient te worden bewaard voor de rechthebbende. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat in het vonnis "de overige in beslag genomen voorwerpen" waarvan de bewaring ten behoeve van de rechthebbende wordt gelast niet door de Rechtbank zijn gespecificeerd.

Het middel slaagt.

 

Lees hier de volledige uitspraak. 

 

Print Friendly and PDF ^