Gehele vrijspraak voor verdachte die werd verweten een GPS-tracker onder de auto van zijn ex-partner te hebben geplaatst
/Gerechtshof Den Haag 17 december 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3510
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt hierover als volgt.
Feit 1
Op de verdachte rust de verdenking dat hij een GPS-tracker onder de auto van zijn ex-partner heeft geplaatst, waardoor hij de locatiegegevens van haar auto heimelijk kon verkrijgen. De GPS-tracker, die onder de auto van de ex-partner werd aangetroffen, is onderzocht. De betreffende GPS-tracker was uitgerust met een simkaart en was gekoppeld aan een telefoonnummer van een opdrachtgever. De GPS-tracker kon vervolgens telkens worden geactiveerd door het versturen van een sms-bericht vanaf het telefoonnummer van de opdrachtgever. Na ontvangst van een sms-bericht werd een plaatsbepaling uitgevoerd en stuurde de GPS-tracker een sms-bericht met de actuele locatiegegevens naar de opdrachtgever. Uit onderzoek is gebleken dat zulks in ieder geval 12 keer heeft plaatsgevonden.
De opsteller van de tenlastelegging heeft ervoor gekozen deze gedragingen te brengen onder het bepaalde in artikel 139c lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Op de voet daarvan is zakelijk weergegeven aan de verdachte ten laste gelegd dat hij opzettelijk en wederrechtelijk met een technisch hulpmiddel gegevens heeft afgetapt of opgenomen die niet voor hem bestemd zijn en die worden verwerkt of overgedragen door middel van telecommunicatie of door middel van een geautomatiseerd werk.
Naar het oordeel van het hof kan om twee redenen niet tot bewezenverklaring gekomen worden.
Het hof gaat er in het navolgende van uit dat het verdachte is geweest die de GPS-tracker heeft geplaatst of heeft laten plaatsen. Weliswaar heeft hij zulks ontkend, maar gezien de uiteindelijke conclusie die het hof zal trekken, wordt hij hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Allereerst is sprake van een situatie waarin de verdachte gegevens heeft genereerd met behulp van een door of namens hemzelf geplaatste GPS-tracker, namelijk de actuele locatiegegevens van de auto van zijn ex-partner, en deze gegevens vervolgens door de GPS-tracker naar zichzelf middels sms-bericht heeft laten toezenden. Er kan daarom geen sprake zijn van aftappen of opnemen in de zin van artikel 139c Sr. Immers, zulks verlangt een (bestaande) gegevensstroom tussen twee partijen waar een derde kennis van neemt (driehoeksrelatie). Het gaat in de onderhavige zaak echter om een lineaire gegevensstroom, namelijk tussen de GPS-tracker en het telefoonnummer waaraan het sms-bericht steeds locatiegegevens heeft verstuurd.
Ten tweede moet sprake zijn van gegevens die niet bestemd zijn voor degene die aftapt of opneemt. Artikel 139c Sr is immers gericht op de bescherming van het telecommunicatiegeheim tegen afluisteren. In de onderhavige situatie is echter sprake van gegevens die feitelijk juist wel bestemd zijn voor de ontvanger. Dat de gegevens heimelijk zijn verkregen en het verkrijgen daarvan door verdachte een (forse) inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de ex-partner mag zo zijn, maar is in dit verband niet relevant. Zou, zoals door de advocaat-generaal betoogd, de inhoud van de gegevens een rol dienen te spelen bij de invulling van het begrip “niet bestemd zijn voor”, dan zou artikel 139c Sr een aanzienlijk ruimere reikwijdte krijgen dan alleen de bescherming van het telecommunicatiegeheim. In de wetsgeschiedenis noch in literatuur en jurisprudentie zijn aanwijzingen te vinden dat zulks beoogd of zelfs maar wenselijk is.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Feit 2
De verdachte is onder 2 ten laste gelegd dat hij, met het oogmerk dat daardoor een gesprek, telecommunicatie of andere gegevensoverdracht of andere gegevensverwerking door een geautomatiseerd werk wederrechtelijk wordt afgeluisterd, afgetapt of opgenomen, een technisch hulpmiddel op een bepaalde plaats aanwezig heeft doen zijn. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de GPS-tracker, die op zichzelf te beschouwen is als een technisch hulpmiddel, slechts op afroep de actuele locatiegegevens van die GPS-tracker kan versturen naar het telefoonnummer van de opdrachtgever. Het afluisteren, aftappen of opnemen van een gesprek, telecommunicatie of andere gegevensoverdracht door die GPS-tracker is niet mogelijk. Evenmin kan de GPS-tracker zulks ten aanzien van de gegevensverwerking door een geautomatiseerd werk, reeds omdat de GPS-tracker niet in enige verbinding met een geautomatiseerd werk, anders dan de telefoon van verdachte zelf, staat.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte ook ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Feit 3
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde overweegt het hof als volgt. De verklaring van medeverdachte, waarin hij kort gezegd heeft verklaard dat hij door de verdachte is aangezet tot het plegen van meineed, wordt niet (voldoende) ondersteund door ander bewijs uit een andere bron, zodat niet is voldaan aan het bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte ook ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.