Geldboete van 100.000 euro voor overtreding van de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Rechtbank Overijssel 13 mei 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:1795

Verdachte heeft in de periode december 2015 tot en met maart 2016 op het terrein van de voormalige bedrijf 3 te Tiel, zonder de benodigde vergunning een groot aantal bomen gerooid. In mei 2016 is de op het terrein aanwezige snijerij verwijderd. Verdachte heeft dit gedaan zonder daarvan melding te maken bij de bevoegde autoriteiten.

Verdenking

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 29 april 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer:

  • Feit 1: dat Verdacht bedrijf in de periode december 2015 tot en met maart 2016 een groot aantal bomen in strijd met het bestemmingsplan zonder vergunning heeft gekapt;

  • Feit 2: dat Verdacht bedrijf in mei 2016 de productielijn van een snijerij zonder sloopmelding heeft gesloopt.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd, samengevat, dat het rooien van de bomen in overeenstemming met de bestemming bedrijventerrein normaal onderhoud en beheer betrof, waarvoor geen vergunning vereist was. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat, samengevat, het gerechtvaardigde vertrouwen bestond dat er geen vergunning nodig was voor het demonteren van de snijerij. Ook is er in de ten laste gelegde periode geen asbest aangetroffen.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Verdacht bedrijf. is opgericht op 20 januari 2016 en verricht werkzaamheden op het gebied van het hergebruiken van materialen. bedrijf 1 is enig aandeelhouder en bestuurder van Verdacht bedrijf. De heer medeverdachte (hierna: medeverdachte) is enig bestuurder en feitelijk leidinggevende van bedrijf 1 Zowel Verdacht bedrijf. als bedrijf 1 zijn gevestigd op het terrein adres 2 (hierna: het terrein).

Feit 1:

Op 3 februari 2016 kreeg mevrouw naam 2, werkzaam bij de gemeente Tiel, het signaal dat er bomen waren gekapt op het terrein. Op 16 februari 2016 constateerde mevrouw naam 2, tijdens een bezoek aan het terrein, dat er inderdaad op grote schaal bomen werden gerooid.

Op 16 maart 2016 werd door de Omgevingsdienst Rivierenland (hierna: OdR) een controle op het kappen van bomen zonder vergunning uitgevoerd. De OdR stelde vast dat er 1526 boomstronken met een stamdikte van tenminste 30 cm op het terrein lagen en dat daar geen vergunning voor aangevraagd was.

Ingevolge artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.

Ingevolge artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Dit is strafbaar gesteld bij artikel 1a onder 2 van de Wet op de economische delicten (hierna: Wed).

Op het terrein is het bestemmingsplan ‘ naam 1 ’ van de gemeente Tiel, vastgesteld op 20 november 2013 (hierna: het bestemmingsplan), van toepassing. Blijkens de plankaart rust op het terrein de bestemming ‘Bedrijventerrein’ en de bestemming ‘Waarde - Archeologie 4’.

In het bestemmingsplan is het volgende opgenomen:

“18.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de als ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende... werkzaamheden uit te voeren:...

i. het rooien van bos of boomgaarden dieper dan 0.30 meter...

18.4.2

Uitgezondere werkzaamheden

Het verbod als bedoeld onder 18.4.1 is niet van toepassing voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

a. het normale onderhoud en beheer betreffen”

Medeverdachte heeft bekend dat hij opdracht heeft gegeven een groot aantal bomen, waaronder een perenboomgaarde, die zich op het terrein bevonden, te rooien.

Anders dan de verdediging stelt, betreft het rooien van de bomen, waaronder een perenboomgaard, gezien de schaal van de werkzaamheden, zowel in tijd als in aantal gerooide bomen, naar het oordeel van de rechtbank geen normaal onderhoud of beheer van het terrein. De rechtbank overweegt voorts dat daarbij sprake is van beplanting met een worteldiepte van meer dan 0.30 meter die geheel verwijderd werd.

Aangezien verdachte voor het rooien van de bomen een omgevingsvergunning had moeten aanvragen, maar dit heeft nagelaten, is de rechtbank van oordeel dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid van verdachte is voldaan. De verboden gedragingen hebben in de sfeer van de rechtspersoon plaatsgevonden.

Medeverdachte heeft verklaard onmiddellijk na de aankoop te hebben besloten om alle beplanting, waaronder de bomen, te laten kappen en verwijderen, omdat hij vond dat ze “gewoon weg moesten” en weg mochten om het terrein voor de bestemming “bedrijfsterrein” te kunnen aanwenden. Verdachte heeft op geen enkele wijze geïnformeerd naar de voorwaarden die daarvoor golden, terwijl hij redelijkerwijs had kunnen verwachten en had behoren te weten dat daarvoor een melding gedaan had moeten worden en/of een vergunning aangevraagd had moeten worden. Verdachtes belang bij de bedrijfsvoering was zijn enige prioriteit. Het risico dat hij daarmee strafbaar zou handelen heeft hij voor lief genomen. Door aldus te handelen is er in elk geval sprake van voorwaardelijke opzet op het handelen in strijd met artikel 2.1 lid 1 onder b en c Wabo. Daarmee is sprake van opzet als bedoeld in artikel 2 Wed.


Feit 2:

Op 9 mei 2016 voerden toezichthouder naam 3 en op 10 mei 2016 toezichthouder naam 4 namens de OdR een controle op het terrein uit, waarbij werd geconstateerd dat er sloopactiviteiten aan de gang waren, dat er naar schatting ruim 80 kubieke meter gedemonteerd staal aanwezig was en dat er geen sloopmelding was gedaan.

Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij opdracht heeft gegeven voor de sloop van de snijlijn en dat hij vond dat er geen vergunning of sloopmelding nodig was. Medeverdachte heeft in dit verband gewezen op een brief van de provincie Gelderland d.d. 5 februari 2013 gericht aan bedrijf 2, waaraan hij het meende het vertrouwen te mogen ontlenen dat een vergunning niet nodig was. Nadat de OdR de sloop had stil gelegd, heeft hij alsnog een sloopmelding gedaan.

Ingevolge artikel 1b lid 5 juncto artikel 2 lid 2 onder c en artikel 2 lid 3 onder b van de Woningwet kunnen er voorschriften gesteld worden met betrekking tot de verplichting van het melden van sloopwerkzaamheden aan het bevoegd gezag. Handelen in strijd hiermee is strafbaar gesteld in artikel 1a onder 2 van de Wed.

Ingevolge artikel 1.26 lid 1 van het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit) is het verboden om zonder of in afwijking van een sloopmelding te slopen indien daarbij asbest wordt verwijderd of de hoeveelheid sloopafval naar redelijke inschatting meer dan 10 m3 zal bedragen.

Anders dan de verdediging stelt, is de rechtbank van oordeel dat, met het afbreken van de snijlijn en delen daarvan verkopen aan een schroothandelaar, er sprake is van slopen in de zin van de Woningwet. De Woningwet definieert slopen als het afbreken van een (gedeelte van) een bouwwerk. Een bouwwerk is een constructie van enige omvang van hout, steen of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

Ter plaatse werden constructies die aard en nagelvast aan de vloer (met keilbouten) bevestigd waren, verwijderd. Dat de stalen balken nog een restwaarde hadden en hergebruikt konden worden, maakt dat niet anders.

Het verweer van de verdediging dat op basis van de brief van de provincie Gelderland van 5 februari 2013 het gerechtvaardigde vertrouwen bestond dat er geen melding of vergunning voor het slopen van de snijlijn nodig was, wordt verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank betreft de brief een ander onderwerp, te weten het vervangen van een gasgestookte oven door een zuurstof gestookte oven en niet zoals hier aan de orde was, het slopen van de snijlijn. Daarbij meldt de brief dat de constructie waar de oven in hangt wel gezien kan worden als onderdeel van de bouwconstructie.

Verdachte had voor het slopen van de snijerij bij het bevoegd gezag een melding moeten doen, maar heeft dit nagelaten. Daarmee is, naar het oordeel van de rechtbank, aan de voorwaarden voor strafbaarheid van verdachte voldaan. De verboden gedragingen hebben in de sfeer van de rechtspersoon plaatsgevonden.

Zoals hierboven overwogen had verdachte er niet op mogen vertrouwen dat de sloop niet onder de bouwregelgeving viel. Ook hier overweegt de rechtbank dat verdachtes prioriteit geheel bij de bedrijfsvoering heeft gelegen. Verdachte had redelijkerwijs moeten weten dat hij een melding had moeten doen en/of een vergunning voor het slopen had moeten aanvragen. Door zich niet (voor dit concrete geval) op de hoogte te stellen van de geldende regelgeving, heeft hij voor lief genomen dat de sloop zonder een melding bij de bevoegde autoriteiten ongeoorloofd zou zijn. Door aldus te handelen is er in elk geval sprake van voorwaardelijke opzet op het handelen in strijd met artikel 1.26 lid 1 van het Bouwbesluit. Daarmee is sprake van opzet als bedoeld in artikel 2 Wed.

Niet vast is komen te staan dat in de ten laste gelegde periode ook asbest verwijderd is. De rechtbank zal verdachte op dat punt dan ook vrijspreken.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 2.1 lid 1 onder b en c Wabo, opzettelijk door een rechtspersoon begaan;

  • Feit 2: overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 1b lid 5 Woningwet, opzettelijk door een rechtspersoon begaan.

Strafoplegging

  • een geldboete van € 100.000

Lees hier de volledige uitspraak.

Rechtbank Overijssel 13 mei 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:1794

De rechtbank veroordeelt in dezelfde zaak een 70-jarige medeverdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 3 jaar en een taakstraf van 120 uren voor overtreding van de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

De man heeft op een bedrijventerrein toestemming gegeven een groot aantal bomen te rooien zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunningen. Op datzelfde terrein heeft hij tevens toestemming gegeven de aanwezige snijerij te verwijderen. Hij heeft dit gedaan zonder daarvan melding te maken bij de bevoegde autoriteiten.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^