Geldboete van € 35.000 vanwege btw-fraude

Rechtbank Overijssel 29 december 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:3998

De rechtbank veroordeelt een autobedrijf tot het betalen van een geldboete van 35.000 euro voor belastingfraude. Op naam van het bedrijf zijn over twee jaren vier kwartaalaangiften voor de omzetbelasting opzettelijk onjuist en onvolledig ingediend. De gedragingen vonden plaats binnen een btw-carrousel.

Aanleiding onderzoek FIOD

Op 3 december 2018 ontving de Belastingdienst een SCAC-verzoek vanuit Duitsland met betrekking tot de aankoop van personenauto’s door bedrijf 1 B.V. te Oldenzaal bij bedrijf 2 te Regensburg in Duitsland. In het verzoek kwam naar voren dat bedrijf 1 B.V. op 31 augustus 2018 22 auto’s van het merk Ford, type Focus, heeft ingekocht bij bedrijf 2 voor een bedrag van €10.800 per stuk.3 Het viel de Duitse fiscus op dat tussen de administratieve stukken van voornoemde transactie, tevens een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van het bedrijf verdacht bedrijf B.V. werd aangetroffen alsook een kopie van het rijbewijs van medeverdachte, de directeur en enig aandeelhouder van verdacht bedrijf B.V.4 Naar aanleiding hiervan werd door de Duitse autoriteiten verzocht om nader onderzoek te doen naar de administratieve vastlegging van de door bedrijf 2 geleverde auto’s aan bedrijf 1 B.V. De bevindingen van de Belastingdienst hebben geleid tot een vermoeden dat sprake was van btw-carrouselfraude. Op 20 maart 2019 heeft de Stuur- en weegploeg het besluit genomen om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen, waarna het onderzoek ‘Avila’ werd gestart.

Algemene opmerkingen

In Nederland is de ondernemer zelf verantwoordelijk voor het op een juiste wijze aangeven en betalen van de omzetbelasting (btw) die is verschuldigd over zijn leveringen en diensten. De omzetbelasting kent drie tarieven: 21%, 6% en 0%. De op facturen in rekening gebrachte omzetbelasting dient op aangifte periodiek te worden voldaan. Bij prestaties tussen ondernemers onderling is de omzetbelasting die de één verschuldigd is, in de regel bij de ander weer aftrekbaar als ‘voorbelasting’ in de aangifte omzetbelasting als deze ondernemer over een factuur beschikt.

Indien een ondernemer aan een afnemer in het buitenland levert is onder bepaalde voorwaarden recht op toepassing van het nultarief. De levering aan ondernemers binnen de Europese Unie wordt een intracommunautaire levering genoemd. Voorwaarde voor toepassing van dit nultarief is dat de goederen worden vervoerd naar een andere lidstaat en dat deze goederen aldaar zijn onderworpen aan de heffing van omzetbelasting ter zake van een intracommunautaire verwerving van die goederen. De belastingheffing vindt dus plaats in het land van de ondernemer voor wie de goederen zijn bestemd. De over de intracommunautaire verwerving verschuldigde omzetbelasting kan direct als voorbelasting in de aangifte voor de omzetbelasting in aftrek worden gebracht.

Verder is van belang dat artikel 12, vijfde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur gevallen worden aangewezen waarbij voor de (binnenlandse) handel een verleggingsregeling van toepassing is. Verlegging betekent dat er ten aanzien van deze prestaties geen btw meer op de factuur vermeld dient te worden, maar: ‘btw verlegd’. De koper neemt vervolgens de btw op in zijn eigen aangifte omzetbelasting als te betalen btw en kan die btw op diezelfde aangifte weer in aftrek brengen. De handel in oude materialen en schroot is zo’n aangewezen geval waarbij sprake is van een verleggingsregeling.

Btw-carrouselfraude

De term ‘btw-carrouselfraude’ wordt gebruikt voor een samenstel van strafbare, frauduleuze, gedragingen waarbij minimaal één bedrijf (een zogenaamde ‘ploffer’) in een handels- en facturenketen geen btw afdraagt aan de fiscus. Dat bedrijf brengt vervolgens wel btw in rekening bij zijn afnemers. De schakels in de handelsketen na de ploffer – zogenaamde ‘buffers’ – vragen de btw terug. De namen en btw-nummers van bedrijven die als ploffer fungeren worden meestal maar korte tijd gebruikt, waarna de activiteiten worden gestaakt hetgeen veelal gepaard gaat met een ontbinding of faillissement en een nieuwe ploffer de plaats inneemt van de eerdere ploffer. De Belastingdienst kan vervolgens de eerste ploffer niet meer aanspreken op zijn fiscale verplichtingen. Eén van de kenmerken van btw-carrouselfraude is dat sprake is van een prijsval: een ploffer factureert goederen aan een buffer voor een lager bedrag dan waarvoor die aan de ploffer waren gefactureerd. Deze prijsval kan alleen worden gerealiseerd doordat een ploffer geen btw afdraagt. De ‘winst’ die ten gevolge van deze handelwijzen ontstaat, wordt over de diverse schakels verdeeld.

Op basis van een eerste onderzoek heeft de FIOD de bedrijven bedrijf 1 B.V. en verdacht bedrijf B.V. aangemerkt als vermoedelijke ploffers. Het bedrijf bedrijf 3 B.V. werd aangemerkt als vermoedelijke buffer.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat Verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.

Het oordeel van de rechtbank

Vaststellen van de feiten

De rechtbank stelt op basis van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.

bedrijf 1 B.V. werd opgericht op 17 april 2014 en was gevestigd aan adres 2. De bedrijfsactiviteiten van bedrijf 1 B.V. betroffen: ‘groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen’ en ‘de in- en verkoop van metalen, demontagearbeid met betrekking tot metalen en recycling van metaal’. Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel was bedrijf 4 B.V. de bestuurder en enig aandeelhouder van bedrijf 1 B.V. Bestuurder en enig aandeelhouder van bedrijf 4 B.V. was naam 1.

De Belastingdienst heeft naar aanleiding van het Duitse SCAC-verzoek een eerste onderzoek bij bedrijf 1 B.V ingesteld. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat bedrijf 1 B.V. zich bezighield met de handel in auto’s en de auto’s in andere lidstaten van de Europese Unie inkocht. Volgens de geldende intracommunautaire belastingwetgeving kocht bedrijf 1 B.V. de auto's tegen het nultarief. Dit betekent dat bedrijf 1 B.V. de auto’s btw-vrij gefactureerd en geleverd kreeg. Onderzoek naar de chassisnummers van de bij bedrijf 2 ingekochte 22 Ford Focus’ liet zien dat er voor een aantal van de auto’s Nederlandse kentekens waren afgegeven en door het autobedrijf bedrijf 5 s B.V. te Zwolle BPM was afgedragen. Bij de aangifte BPM van een Ford Focus met chassisnummer nummer werd door bedrijf 5 s B.V. een inkoopfactuur overgelegd waaruit bleek dat zij de auto voor een bedrag van €10.300 (inclusief btw) had gekocht van bedrijf 3 B.V.

Blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel werd bedrijf 3 B.V. op 11 maart 2008 opgericht en was zij gevestigd aan adres 3. De bedrijfsactiviteiten bestonden uit ‘groothandel gespecialiseerd in overige bouwmaterialen. Handel in reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s’. De enig aandeelhouder en bestuurder was bedrijf 6 B.V. De enige bestuurder en aandeelhouder van bedrijf 6 B.V. was naam 2.

Naar aanleiding van voorgaande bevindingen heeft de FIOD derdenonderzoek bij bedrijf 3 B.V. verricht. In de administratie van bedrijf 3 B.V. werden met betrekking tot autohandel in totaal 61 inkoopfacturen aangetroffen die afkomstig waren van bedrijf 1 B.V. Blijkens deze inkoopfacturen verkocht bedrijf 1 B.V. de auto’s aan bedrijf 3 B.V. onder de door haar betaalde inkoopprijs en bracht daarbij omzetbelasting (21% btw) in rekening. Ook blijkt uit de administratie dat bedrijf 3 B.V. deze auto’s onder de inkoopprijs van bedrijf 1 B.V. (door)verkoopt aan verschillende autobedrijven, waaronder bedrijf 5 s B.V., bedrijf 7 V.O.F., en bedrijf 8 B.V. bedrijf 3 B.V. bracht de door bedrijf 1 B.V. in rekening gebrachte omzetbelasting in vooraftrek op de aangiften voor de omzetbelasting van de fiscale eenheid bedrijf 9 B.V. en bedrijf 6 B.V.

Naar aanleiding van het onderzoek bij bedrijf 3 B.V. heeft de FIOD opnieuw de administratie van bedrijf 1 B.V. onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat in haar administratie geen facturen waren opgenomen die betrekking hadden op de verkoop en levering van auto’s door bedrijf 1 B.V. aan bedrijf 3 B.V. Ook ontbraken de inkoopfacturen van de in het buitenland aangekochte auto’s in de administratie, terwijl uit het Europees uitwisselingssysteem VIES20 bleek dat al vanaf het vierde kwartaal 2016 door bedrijf 1 B.V. auto’s intracommunautair werden verworven, onder meer bij bedrijf 10 en bedrijf 2. Uit de bankgegevens van de bankrekeningen met IBAN-nummer rekeningnummer 1 en rekeningnummer 2 op naam van bedrijf 1 B.V. volgt dat de aangekochte auto’s door bedrijf 1 B.V. zijn betaald. Uit onderzoek van de FIOD is gebleken dat de aangekochte auto’s door bedrijf 1 B.V. rechtstreeks bij de eindafnemer in Nederland werden afgeleverd.

In de administratie van bedrijf 1 B.V. werden wel in- en verkoopfacturen met betrekking tot de levering van metalen en schroot aangetroffen. De inkoopfacturen betroffen zogenaamde ‘self-billing’-facturen hetgeen betekent dat niet de leverancier, maar de afnemer (in onderhavig geval bedrijf 1 B.V.) de inkoopfacturen zelf had opgemaakt. De in de administratie van bedrijf 1 B.V. opgenomen inkoopfacturen hadden betrekking op de levering van metalen en schroot afkomstig uit Duitsland, Spanje en Italië in de periode van 7 maart 2018 tot en met 27 november 2018.

Met betrekking tot dezelfde periode bevonden zich eveneens verkoopfacturen van leveringen van metalen en schroot in de administratie van bedrijf 1 B.V. Deze verkoopfacturen waren gericht aan bedrijf 3 B.V. Op deze facturen werd geen btw in rekening gebracht. De FIOD stelde vervolgens vast dat de op deze verkoopfacturen vermelde bedragen – die volgens bedrijf 1 B.V. betrekking hadden op de handel in metalen en schroot – ongeveer overeenkwamen met de bedragen die op facturen die betrekking hadden op de verkoop en levering van auto’s van bedrijf 1 B.V. aan bedrijf 3 B.V., welke werden aangetroffen in de administratie van bedrijf 3 B.V.

bedrijf 1 B.V. heeft in de periode vanaf het eerste kwartaal 2016 tot en met het derde kwartaal van 2018 aangiften voor de omzetbelasting gedaan.27 De aangiften werden opgemaakt en ingediend door naam 3, de boekhouder van bedrijf 1 B.V.

Bedrijf 1 B.V. is ten gevolge van faillissement opgeheven met ingang van 19 december 2018.

Als eerder gezegd, viel het de Duitse fiscus op dat tussen de administratieve stukken van een transactie tussen bedrijf 1 B.V. en bedrijf 2, tevens een uittreksel van de Kamer van Koophandel van het bedrijf verdacht bedrijf B.V. werd aangetroffen alsook een kopie van het rijbewijs van verdachte, terwijl zowel Verdachte als verdacht bedrijf B.V. geen formele relatie hadden met bedrijf 1 B.V.

Blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel werd verdacht bedrijf B.V. opgericht op 5 april 2018 door verdachte. Verdachte stond geregistreerd als enig bestuurder en aandeelhouder van verdacht bedrijf B.V. De bedrijfsactiviteiten bestonden uit: ‘groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen’ en ‘handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s (geen import van nieuwe)’. Het vestigingsadres is adres 1.

Naar aanleiding van de bevindingen van de Duitse fiscus, zijn de door verdacht bedrijf B.V. ingediende aangiften voor de omzetbelasting onderzocht. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat in het derde kwartaal van 2018 voor een bedrag van €1.033.528 aan leveringen van auto’s vanuit Spanje en Duitsland op verdacht bedrijf B.V. zijn ‘gelist’. De Belastingdienst heeft vervolgens vijf SCAC-verzoeken doen uitgaan naar de Spaanse en Duitse fiscus betreffende de listing door deze ondernemers aan verdacht bedrijf B.V. in de periode van juli tot september van 2018. Op 10 januari 2019 liet de Spaanse fiscus weten dat door verdacht bedrijf B.V. voor een bedrag van €752.250 aan auto’s had aangekocht bij bedrijf 11 te Tarragona in Spanje. De inkoopfacturen stonden op naam van verdacht bedrijf B.V. Uit de van de Spaanse fiscus verkregen informatie bleek dat de betaling werd verricht vanaf de bankrekening met IBAN-nummer rekeningnummer 2 op naam van bedrijf 1 B.V. Uit de transportpapieren bleek dat de auto’s rechtstreeks zijn vervoerd naar de afnemers van verdacht bedrijf B.V.35

Door rechtshulpverzoeken is gebleken dat door verdacht bedrijf B.V. vanaf 2018 ook auto’s zijn aangekocht in Duitsland bij onder meer de bedrijven bedrijf 1036, bedrijf 237 en bedrijf 12 . Deze transacties zijn betaald vanaf de Duitse bankrekening van verdacht bedrijf B.V.

verdacht bedrijf B.V. heeft in de periode vanaf het derde kwartaal 2018 tot en met het tweede kwartaal van 2019 aangiften voor de omzetbelasting gedaan. De aangiften werden opgemaakt en ingediend door naam 3, ook de boekhouder van verdacht bedrijf B.V.

Verdachte is op 10 mei 2021 aangehouden. Op 29 juni 2020 werd de woning van verdachte, gelegen aan adres 1, doorzocht. In de woning van Verdachte werd in een paars bakje een volmacht voor bedrijf 1 B.V. aangetroffen. De machtiging was door naam 1 en Verdachte ondertekend.

Overwegingen van de rechtbank

Daderschap van verdacht bedrijf B.V.

De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden zich voordoen:

  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;

  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon;

  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening;

  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.

Verdachte heeft niet alle uit de autohandel gegenereerde omzet aangegeven op de aangiften en ook claimde zij meer voorbelasting dan waar zij recht op had. Uit een nadeelberekening van de Belastingdienst volgt dat door Verdachte over het derde kwartaal van 2018 tot en met het tweede kwartaal van 2019 €351.443 te weinig omzetbelasting werd afgedragen. Gelet op het voorgaande staat vast dat op de door Verdachte gedane aangiften omzetbelasting over het derde kwartaal van 2018 tot en met het tweede kwartaal van 2019 een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting was opgegeven.

Het indienen van aangiften voor de omzetbelasting ten name van Verdachte behoorde tot de activiteiten in het kader van een normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. Verdachte is immers op grond van het bepaalde in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in samenhang met de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) als belastingplichtige gehouden tot het doen van aangiften voor de omzetbelasting. Door het onjuist aangeven van de af te dragen omzetbelasting door Verdachte is de verboden gedraging daarnaast dienstig geweest aan het door Verdachte uitgeoefende bedrijf of diens taakuitoefening. Op grond hiervan is de rechtbank dan ook van oordeel dat de belastingaangiften telkens in de sfeer van de rechtspersoon hebben plaatsgevonden en dat deze aan haar kunnen worden toegerekend.

Opzet van verdacht bedrijf B.V. op de onjuistheid van de aangiften omzetbelasting

De rechtbank stelt voorop dat onder bepaalde omstandigheden het opzet van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon kan worden toegerekend. Voor het opzet van een rechtspersoon is echter niet vereist dat komt vast te staan dat de namens of ten behoeve van die rechtspersoon optredende natuurlijke personen met dat opzet hebben gehandeld. Het opzet van een rechtspersoon kan onder omstandigheden bijvoorbeeld ook worden afgeleid uit het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken binnen de rechtspersoon.

De rechtbank acht in dit verband van belang, zoals uit de bewijsmiddelen als hiervoor weergegeven volgt, dat Medeverdachte de enige bestuurder en aandeelhouder was van verdachte. Medeverdachte heeft verklaard dat hij namens Verdachte heeft gehandeld in auto’s en naam 3 opdroeg om voor Verdachte de facturen op te maken en de aangiften omzetbelasting te doen. De aangiften werden gebaseerd op de gegevens die Medeverdachte aanleverde. Medeverdachte heeft de aangiften nooit gecontroleerd omdat hij aan het te betalen bedrag ongeveer kon zien dat het wel klopte. naam 3 heeft verklaard dat hij meerdere keren aan Medeverdachte heeft aangegeven dat hij de complete administratie moest overhandigen. Zoals reeds overwogen, is uit onderzoek van de FIOD is gebleken dat de verkoopfacturen van auto’s grotendeels niet werden meegenomen in de aangiften omzetbelasting en dat Verdachte structureel een te groot bedrag aan voorbelasting claimde. Uit het voorgaande in samenhang bezien, in het bijzonder de verklaring van naam 3 dat hij Medeverdachte meermaals heeft gevraagd om de complete administratie waaraan Verdachte geen gehoor heeft gegeven, kan de rechtbank niet anders dan afleiden dat Medeverdachte doelbewust onjuiste (kwartaal)aangiften omzetbelasting van Verdachte liet indienen. Uit het opzet van medeverdachte, die voor Verdachte handelde, kan het opzet van Verdachte worden afgeleid. Dit betekent dat het ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.

Medeplegen

De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering en daarmee een nauwe en bewuste samenwerking tussen Verdachte en anderen.

Bewezenverklaring

  • Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Geldboete van €35.000

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^