Geldboete van €1.000 voor overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 30 lid 1 Diergeneesmiddelenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon

Rechtbank Oost-Brabant 11 maart 2013, ECLI:NL:RBOBR:2014:1090

Op 24 mei 2011 heeft een controle plaatsgevonden door ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst bij  te plaats 2, gemeente plaats 1. Tijdens deze controle werd in een koelkast in een gang van een van de stallen een aantal diergeneesmiddelen aangetroffen, waaronder twee flesjes met op het etiket vermeld: Rotavec Corona Reg. NL 9696 – UDD. Dit middel is als diergeneesmiddel geregistreerd voor toepassing bij runderen en betreft een zogenaamde entstof.

De heer persoon 1 van bedrijf 1 heeft verklaard dat dierenartspersoon 2 van verdachte (de rechtbank begrijpt dat hiermee wordt bedoeld: verdachte) de aangetroffen Rotavec Corona op zijn bedrijf heeft geleverd en dat hij niet weet waarom de dierenarts deze op het bedrijf heeft laten staan.

Onder persoon 1 zijn de twee flesjes in beslag genomen en hij heeft daarvan afstand gedaan. Het ging hierbij om respectievelijk 40ml en circa 25ml Rotavec Corona UDD.

Dierenarts persoon 2 heeft als vertegenwoordiger van verdachte over het ten laste gelegde onder meer verklaard dat hij praktiserend dierenarts is bij persoon 1 en dat hij het diergeneesmiddel Rotavec Corona via een “Off Label Use”-verklaring heeft ingezet.

Uit de overeenkomst Dierenarts-Varkenshouder blijkt dat deze is aangegaan tussen verdachte en de varkenshouderpersoon 1 voor de duur van 1 jaar, ingaande op 1 januari 2011. Deze overeenkomst is op 1 januari 2011 ondertekend door dierenarts persoon 2, werkzaam vanuit verdachte, en varkenshouderpersoon 1, voor de locatieadres 2, plaats 2, Ubn: nummer.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen. Zij wijst daarbij op het kanalisatieregime in de Diergeneesmiddelenwet en stelt zich op het standpunt dat in casu niet is voldaan aan de in artikel 78, lid 3, van de Diergeneesmiddelenregeling vermelde uitzondering voor bepaalde entstoffen, nu niet is voldaan aan de in bijlage IV bij dit artikel genoemde voorwaarde, dat de entstof is geregistreerd overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 3 van de Diergeneesmiddelenwet. Volgens haar ziet deze registratie op een registratie als diergeneesmiddel voor runderen en niet voor varkens.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte de entstof Rotavec Corona heeft afgeleverd aan de varkenshouder, maar dat dit was toegestaan op grond van artikel 78, lid 3, van de Diergeneesmiddelenregeling, omdat er geen soortgelijk middel bestaat voor de behandeling van varkens en dat overigens de zogenaamde “cascaderegeling”, dat wil zeggen artikel 22 van het Diergeneesmiddelenbesluit, van toepassing is, op grond waarvan hij Rotavec Corona had mogen afleveren.

Het oordeel van de rechtbank

Hoofstuk IV (artikelen 29 tot en met 31) van de destijds geldende, inmiddels vervallen Diergeneesmiddelenwet bevat bepalingen met betrekking tot de kanalisatie van diergeneesmiddelen.

Ingevolge artikel 29, lid 1, van de Diergeneesmiddelenwet zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing op door Onze Minister aangewezen diergeneesmiddelen.

Ingevolge artikel 30, lid 1, van de Diergeneesmiddelenwet is het verboden diergeneesmiddelen, bedoeld in artikel 29, af te leveren.

Ingevolge artikel 30, lid 3, sub a, van de Diergeneesmiddelenwet geldt het verbod van het eerste lid niet met betrekking tot het afleveren door een dierenarts aan de houder van de dieren waarvoor de diergeneesmiddelen zijn bestemd.

Ingevolge artikel 30, lid 4, van de Diergeneesmiddelenwet geldt het in het derde lid bepaalde niet ten aanzien van door Onze Minister aangewezen diergeneesmiddelen die bij toepassing door anderen dan dierenartsen gevaar kunnen opleveren voor de gezondheid van mens of dier dan wel schade voor het milieu.

In de destijds geldende, inmiddels eveneens vervallen Diergeneesmiddelenregeling is, voor zover van belang, het volgende bepaald.

Ingevolge artikel 77, lid 1, sub d, van de Diergeneesmiddelenregeling worden als diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de wet waarop de bepalingen van hoofdstuk IV van de wet van toepassing zijn, (onder meer) entstoffen aangewezen.

Ingevolge artikel 78 lid 1, sub b, van de Diergeneesmiddelenregeling worden van de diergeneesmiddelen, bedoeld in artikel 77, die ingevolge artikel 30, vierde lid, van de wet niet aan houders van dieren mogen worden afgeleverd, (onder meer) entstoffen aangewezen.

Ingevolge artikel 78, lid 3, van de Diergeneesmiddelenregeling is de aanwijzing van entstoffen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, niet van toepassing op een entstof die is bestemd om te worden toegepast bij varkens ter voorkoming van (o.a.) rotavirus, voor zover:

a. de entstof aan een houder van varkens wordt afgeleverd door een dierenarts op grond van een overeenkomst tot begeleiding bij het gebruik van entstoffen en

b. is voldaan aan elk van de voorwaarden, opgenomen in de punten 2 tot en met 5 van bijlage IV bij deze regeling.

Bijlage IV bij artikel 78, derde lid, onderdeel b, van de Diergeneesmiddelenregeling bevat de voorwaarden waaronder het UDD-regime (opmerking rechtbank: dat wil zeggen uitsluitend aflevering en toepassing door dierenarts) niet van toepassing is op entstoffen.

Eén van deze voorwaarden betreft de onder 2 vermelde voorwaarde dat de entstof is geregistreerd overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 3 van de Wet.

De rechtbank stelt vast dat het diergeneesmiddel Rotavec Corona, nu dit een zogenaamde entstof betreft, op grond van artikel 29, lid 1, van de Diergeneesmiddelenwet juncto artikel 77, lid 1, sub d van de Diergeneesmiddelenregeling moet worden aangemerkt als een aangewezen diergeneesmiddel en dat het afleveren daarvan op grond van artikel 30, lid 1, van de Diergeneesmiddelenwet is verboden.

Het door de verdediging gedane beroep op de in artikel 78, lid 3 van de Diergeneesmiddelenregeling vermelde uitzondering op dit verbod dient te worden verworpen. Aan de onder punt 2 in bijlage IV bij dit artikel genoemde voorwaarde, dat de entstof is geregistreerd overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 3 van de Diergeneesmiddelenwet, is immers niet voldaan. De rechtbank overweegt in dit verband dat deze registratie, gelet op systematiek, doel en strekking van de wet, in het bijzonder het voorkomen van risico’s voor mens, dier en milieu, enkel ziet op registratie voor de desbetreffende diersoort. In geval van de entstof Rotavec Corona is sprake van een registratie voor de diersoort runderen en is derhalve niet voldaan aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van artikel 78, lid 3, van de Diergeneesmiddelenregeling. Dat aldus feitelijk een uitzondering is gecreëerd waarvan thans, door het ontbreken van een geregistreerd middel, geen gebruik kan worden gemaakt, is juist, doch sluit een mogelijk gebruik in de toekomst, bij registratie van een geschikt middel voor varkens, niet uit.

Verdachte heeft verder een beroep gedaan op de zogenaamde ‘Cascaderegeling’ als bedoeld in artikel 22 van het Diergeneesmiddelenbesluit.

Artikel 22 van het destijds geldende, inmiddels vervallen Diergeneesmiddelenbesluit luidt, voor zover thans van belang, als volgt:

1. Indien er in Nederland geen diergeneesmiddel beschikbaar is dat is geregistreerd om een bepaalde aandoening, ziekte, ziekteverschijnsel, pijn, verwonding of gebrek bij een dier te genezen, lenigen of voorkomen, is het de dierenarts bij diergenees-kundige noodzaak toegestaan om, in afwijking van artikel 2, eerste lid, van de wet, en met inachtneming van de artikelen 23 en 24, de volgende middelen toe te passen bij een dier en in verband daarmee in voorraad of voorhanden te hebben:

a. diergeneesmiddelen die zijn geregistreerd om te worden toegepast bij:

1. andere diersoorten om een aandoening, ziekte, ziekteverschijnsel, pijn, verwonding of gebrek bij een dier te genezen, lenigen of voorkomen, (..)

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een persoon die onder de directe verantwoordelijkheid van een dierenarts middelen als bedoeld in het eerste lid toedient.

Ingevolge voornoemde regeling is derhalve bij diergeneeskundige noodzaak het gebruik van diergeneesmiddelen voor andere diersoorten dan de diersoort waarvoor het middel is geregistreerd onder voorwaarden toegestaan, het zogenaamde “Off Label Use”.

Blijkens blad 9 van het proces-verbaal van de AID wordt het gebruik van het voor runderen geregistreerde diergeneesmiddel Rotavec Corona bij varkens als “Off Label Use” toegestaan.

De rechtbank is van oordeel dat lid 2 van artikel 22 beperkt dient te worden uitgelegd, gelet (wederom) op systematiek, doel en strekking van de wet. Bij de diergeneeskundige noodzaak voor een dierenarts om het diergeneesmiddel te gebruiken is het aan personen onder diens directe verantwoordelijkheid toegestaan de entstof toe te dienen. In het geval na toediening (een restant van) de hier bedoelde entstof op het bedrijf achter blijft en de dierenarts het bedrijf verlaat, is het tegengaan van ongecontroleerd gebruik van deze entstof, en daarmee het tegengaan van risico’s van mens, dier en milieu naar het oordeel van de rechtbank niet langer gewaarborgd. Nu in casu de entstof na toediening is achtergebleven, is niet voldaan aan artikel 22 van het Diergeneesmiddelenbesluit. Gelet op het voorgaande dient het verweer te worden verworpen.

Het handelen van de dierenarts kan worden toegerekend aan verdachte

Verdachte, de maatschap verdachte, kan worden aangemerkt als een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht. De strafbare gedraging van de dierenarts kan worden toegerekend aan verdachte. Het gaat immers om het handelen van één van de maten van de maatschap, ten behoeve van die maatschap en passend in de normale bedrijfsvoering van de maatschap, terwijl dit handelen ook door de rechtspersoon werd aanvaard.

Het afleveren van de flesjes entstof is een bewuste keuze van de dierenarts en derhalve een opzettelijke handeling. Deze handeling valt binnen de gangbare praktijk van de rechtspersoon waardoor het opzet van de dierenarts kan worden toegerekend aan verdachte.

Het feit is dan ook wettig en overtuigend bewezen als hierna te melden.

De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in de periode 1 mei 2011 tot en met 24 mei 2011 te plaats 2, gemeente plaats 1, opzettelijk, een diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 29 van de Diergeneesmiddelenwet, te weten de entstof Rotavec Corona, heeft afgeleverd.

De strafbaarheid van het feit

In het verzetschrift heeft verdachte – naar de rechtbank begrijpt – zich beroepen op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. In dat kader is door verdachte aangevoerd dat de dierenarts ten eerste de koeling van het geneesmiddel niet kan waarborgen bij transport ervan en ten tweede dat de opslag en het vervoer van de (rest)entstof naar de praktijkruimte bijdraagt aan een verspreiding van met name virale en bacteriële smetstoffen, waaronder de MRSA-bacterie.

De officier van justitie is van mening dat het praktisch handelen door de dierenarts wel begrijpelijk is, maar dat dit strafbaar is gelet op de geldende regelgeving.

De rechtbank verwerpt het verweer van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat zonder nadere onderbouwing van de verdediging niet valt in te zien dat in situaties als de onderhavige geen alternatieven beschikbaar zijn om strijdigheid met de regelgeving op het gebied van diergeneesmiddelen te voorkomen, zonder dat er sprake is van de door verdachte aangevoerde mogelijke gevolgen. Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat er een aantoonbare noodzaak bestond om de wettelijke voorschriften ter zijde te stellen.

Oplegging van straf en/of maatregel

De eis van de officier van justitie

De officier van justitie vordert een geldboete van € 1.350,00.

Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de hoogte van een eventueel op te leggen straf.

Het oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de aard en de bedrijfseconomische omstandigheden van verdachte, waaronder haar draagkracht.

Verdachte doorkruist met het afleveren van een niet voor varkens geregistreerde entstof het strenge toezicht dat dient te gelden op de toediening van die entstof bij een voedselproducerende diersoort.

De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat sinds het tijdstip waarop het door haar gepleegde strafbare feit heeft plaatsgehad geruime tijd is verstreken en dat verdachte in deze periode voor zover bekend geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.

De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De strafbeschikking zal worden vernietigd.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^