Verstekverlening & aanwezigheidsrecht
/Hoge Raad 11 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:530
Feiten
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 20 januari 2010 verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Haarlem van 10 februari 2009, waarbij verdachte wegens “als bezitter voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden” is veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
Middel
Het middel klaagt over de beslissing van het Hof tot het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
Beoordeling Hoge Raad
Indien de dagvaarding van een verdachte die geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, overeenkomstig de wettelijke regels is betekend, mag de rechter overgaan tot berechting van de zaak. Het recht van de verdachte op berechting in zijn tegenwoordigheid moet dan worden afgewogen tegen het algemeen belang, in het bijzonder het belang van een behoorlijke rechtspleging, waaronder de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn. Dat belang zou in het gedrang kunnen komen in gevallen waarin de woon- of verblijfplaats van de verdachte die verstek heeft laten gaan, onbekend is (vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.33). Die situatie doet zich hier echter niet voor. Het onderhavige geval wordt immers daardoor gekenmerkt dat - kennelijk na de betekening van de appeldagvaarding doch voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting - naar het Hof blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft vastgesteld, alsnog een adres van de verdachte bekend is geworden (vgl. HR 22 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9097, NJ 2004/607, rov. 3.5). Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied.
Gelet hierop is het kennelijke oordeel van het Hof dat er geen reden bestond om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen om alsnog in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, niet zonder meer begrijpelijk. Dat leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest.
Het middel is terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.