Gewoontewitwassen, het voorhanden hebben voorwerp afkomstig uit zelf begaan misdrijf
/Hoge Raad 8 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:898
Feiten
Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 30 september 2011 de verdachte wegens meermalen gepleegde mensenhandel en geweldsdelicten en ook ter zake van 4) van het plegen van witwassen een gewoonte maken veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Voorts bevat het arrest enige bijkomende beslissingen.
Het Hof heeft met betrekking tot de kwalificatie van het onder 4 bewezenverklaarde overwogen:
"De raadsman heeft - subsidiair en onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 26 oktober 2010 (LJN: BM4440) - bepleit dat het enkele voorhanden hebben van door eigen crimineel handelen verworven geld niet kan worden gekwalificeerd als witwassen.
Het hof overweegt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een vrouw ertoe heeft gebracht jarenlang in de prostitutie werkzaam te zijn en dat hij zich (een groot deel van) de door die vrouw verdiende gelden heeft toegeëigend. Daarnaast heeft hij zich door middel van misbruik van overwicht en misleiding (een groot deel van) de door een andere vrouw in de prostitutie verdiende gelden toegeëigend. Het ging daarbij telkens om aanzienlijke bedragen.
De verdachte heeft verklaard dat hij geen geld heeft, maar dat hij daarentegen schulden heeft (persoonsdossier, pagina 20001 e.v.). Op de bankrekening van de verdachte bij de ABN-AMRO Bank is in de periode van 1 november 2003 tot en met juni 2007 voor een bedrag van ruim € 255.000,- aan contante stortingen gedaan. Zijn partner, [betrokkene 3], heeft in haar verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat zij nooit heeft geweten van de stortingen op die rekening en dat zij er niet naar om heeft gekeken. Het hof gaat er, gelet op die verklaring, van uit dat deze stortingen door de verdachte zijn gedaan. In de tweede helft van 2007 heeft de rekening een debetstand bereikt, die ook in 2008 heeft voortgeduurd. Ook nader onderzoek heeft niet geleid tot het terugvinden van deze aanzienlijke geldbedragen, afgezien van de bij de verdachte in beslag genomen flatscreens, een stereoset en sieraden, alsmede een aantal enveloppes met contant geld tot een bedrag van € 5.600,-.
Uit de genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof af dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte handelingen heeft verricht die erop waren gericht om zijn criminele opbrengst veilig te stellen; hetgeen hem (kennelijk) ook is gelukt. Daarbij kan in het midden blijven welke handelingen dat specifiek geweest zijn. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat het onder 4 bewezen verklaarde feit als gewoontewitwassen dient te worden gekwalificeerd."
Middel
Het eerste middel klaagt dat het hof het oordeel dat het onder 4 bewezenverklaarde gewoontewitwassen oplevert ontoereikend heeft gemotiveerd.
Beoordeling Hoge Raad
Met betrekking tot het witwassen door het voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, is in HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4440, NJ 2010/655 het volgende overwogen.
Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het voorhanden hebben van zo'n voorwerp (vgl. HR 2 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7923, NJ 2008/16).
Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt (vgl. in ander verband HR 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6712, NJ 2006/612). Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen".
Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
Aan deze overwegingen heeft de Hoge Raad in zijn arrest van HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6910, NJ 2013/266 het volgende toegevoegd.
Met deze rechtspraak wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond) misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat. Daarom is beslist dat "indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd".
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
In die eerdere rechtspraak is voorts tot uitdrukking gebracht dat een vonnis of arrest voldoende duidelijkheid moet verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
In het onderhavige geval gaat het om het bewezenverklaarde voorhanden gehad hebben van voorwerpen - te weten geldbedragen - in de periode van 14 december 2001 tot en met 26 november 2008 die afkomstig zijn uit door de verdachte zelf begane misdrijven (mensenhandel) en ten aanzien waarvan het Hof heeft geoordeeld dat zulks "van het plegen van witwassen een gewoonte maken" oplevert. Het Hof heeft in zijn nadere overweging vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 november 2003 tot en met juni 2007 geldbedragen van ruim € 255.000,- contant op een bankrekening heeft gestort, maar dat die rekening in de tweede helft van 2007 een debetstand heeft bereikt die ook in 2008 heeft voortgeduurd en dat nader onderzoek niet of nauwelijks heeft geleid tot het terugvinden van die gestorte bedragen. Met zijn op die vaststellingen gebaseerde oordeel "dat de verdachte handelingen heeft verricht die erop waren gericht om zijn criminele opbrengst veilig te stellen" heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de verdachte in de periode waarin door hem geldbedragen van zijn bankrekening werden opgenomen en nadien, die bedragen niet slechts voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) waren gericht op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die bedragen.
Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
Het middel faalt.
Lees hier de volledige uitspraak.