Het hof kent ex artikel 591a Sv een vergoeding van kosten rechtsbijstand toe nadat de zaak is geëindigd middels een zuiver politiesepot
/Gerechtshof Amsterdam 21 augustus 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2553
Alvorens toe te komen aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek gaat het hof in op de vraag of is voldaan aan de voorwaarde van artikel 591a Sv dat de “zaak” geëindigd is zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad heeft zich in zijn arrest van 19 februari 2013 (LJN BX5566) onder andere uitgelaten over de vraag of aan een gewezen verdachte wiens zaak is geseponeerd, een vergoeding kan worden toegekend voor de kosten van een raadsman. De Hoge Raad oordeelde dat een redelijke uitleg van de wet met zich meebrengt, dat het toekennen van een vergoeding voor de kosten van een raadsman op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering niet is uitgesloten. Daarbij liet de Hoge Raad in het midden of dit voor zowel het zogenaamde “OM-sepot” als het “politiesepot” geldt, ook indien in het laatste geval noch een officier van justitie noch een (gemandateerde) parketsecretaris enige inhoudelijke bemoeienis met de zaak heeft gehad.
In de onderhavige zaak is er sprake van een zuiver “politiesepot”, dat wil zeggen dat uit het dossier niet blijkt van enige inhoudelijke bemoeienis van een officier van justitie of een (gemandateerde) parketsecretaris. In casu is tegen de verzoeker (en zijn echtgenote) door hun schoondochter aangifte gedaan van onttrekking van haar minderjarige dochter (de kleindochter van verzoeker) aan het ouderlijk gezag en van opzettelijke vrijheidsberoving van die minderjarige. De verzoeker en zijn echtgenote zijn daarop door de politie als verdachte gehoord op 26 juli 2012. Zij hebben de beschuldigingen van meet af aan ten stelligste ontkend. Bij brief van 2 oktober 2012 van de hulpofficier van justitie J. van den Burg van politie Zaanstreek-Waterland is de verzoeker bericht dat is besloten niet tot vervolging over te gaan wegens het ontbreken van voldoende bewijs. Tussentijds (eind augustus 2012) heeft de verzoeker juridisch advies ingewonnen bij zijn hierboven vermelde raadsman. Het onderhavige verzoek ziet op de in verband daarmee gemaakte kosten van rechtsbijstand. De omschreven omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof gronden van billijkheid aanwezig de gevraagde vergoeding van € 357,- alsmede € 965,- zijnde het forfaitaire bedrag voor opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van dit verzoekschrift in twee instanties toe te kennen.
Het hof vernietigt de beschikking waarvan beroep en kent ten laste van de staat aan verzoeker een vergoeding toe van € 1.322.
Lees hier de volledige uitspraak.